ECLI:NL:TGZREIN:2018:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1748a

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:11
Datum uitspraak: 25-01-2018
Datum publicatie: 25-01-2018
Zaaknummer(s): 1748a
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt verweerster, specialist ouderengeneeskunde, dat zij haar jegens echtgenoot van klaagster nalatig is geweest door het voorschrijven van onjuiste medicatie en dat echtgenoot hierdoor sneller is komen te overlijden. Het college is van oordeel dat verweerster geen enkel verwijt te maken valt, nu zij inhoudelijk niet bij de behandeling van de echtgenoot van klaagster betrokken is geweest en er geen reden was om als opleider in te grijpen in het beleid van haar AIOS nu dit met verschillende andere terzake deskundige specialisten was overlegd.

Uitspraak: 25 januari 2018

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 17 februari 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde [C] te [D]

tegen:

[E]

specialist ouderengeneeskunde

werkzaam te [F]

verweerster

gemachtigde mr. S.A.R. Lely te Maastricht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en twee aanvullingen daarop

- de brieven d.d. 22 februari, 14 maart en 3 april 2017 van de secretaris

- het verweerschrift

- de machtiging ontvangen op 8 juni 2017 van klaagster, inclusief de kopie legitimatie

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek

- de pleitnotitie van de gemachtigde van verweerster, overhandigd ter openbare zitting d.d. 18 december 2017

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

De klacht is ter openbare zitting van 18 december 2017 behandeld, gelijktijdig met de klacht bekend onder nummer 1748b. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd ter zitting bijgestaan door haar dochter, tevens gemachtigde van klaagster alsmede door de partner van de dochter. Verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

De echtgenoot van klaagster (hierna te noemen: de patiënt) werd met de diagnose Lewy Body dementie op 18 augustus 2016 opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van de instelling [G] (hierna: de instelling), waar verweerster als specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. Op 5 september 2016 is verweerster teruggekeerd van vakantie. Op die dag begon Y bij de instelling als AIOS (arts in opleiding tot specialist), op de afdeling waar de patiënt opgenomen was. Verweerster is op die dag – 5 september 2016 – gestart als opleider van Y.

Y heeft zich op de hoogte gesteld van de situatie van de patiënt en over deze situatie overleg gehad met een specialist ouderengeneeskunde die – tezamen met de afdelingsarts die tot 5 september 2016 in functie was – al langer betrokken was bij de behandeling van de patiënt. Op 5 september 2016 werd in overleg met de hiervoor genoemde specialist ouderengeneeskunde besloten tot wijziging (terugbrengen) van de dosering lorazepam. Tevens werd op 5 september 2016 besloten om de medicatie tussentijds te evalueren met de psychiater. Op 6 september 2016 heeft Y een psychiater geconsulteerd die adviseerde om lorazepam en promethazine af te bouwen en te starten met Seroquel, welke adviezen werden opgevolgd.

Op 6 september 2016 heeft Y verweerster - die tot dan toe onbekend was met de patiënt - geïnformeerd over het verblijf van de patiënt, diens problematiek en het te voeren beleid. Op 11 september 2016 is de patiënt overleden.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster medisch nalatig handelen vanwege onjuist voorgeschreven medicatie, hetgeen geleid heeft tot het (versneld) overlijden van patiënt.

Klaagster stelt dat algemeen bekend is dat bij “dit type dementie” geen klassieke psycofarmaca toegediend mogen worden en zeker niet in deze hoeveelheid en combinaties. Er zijn steeds wisselende en hoge doseringen oxazepam, lorazepam, temazepam, Exelon promethazine en Seroquel gegeven. Voor al deze medicijnen geldt bij dit ziektebeeld een contra-indicatie. Toen patiënt werd opgenomen was hij lichamelijk gezond. In de instelling is het bergafwaarts met hem gegaan.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster stelt dat zij voor het merendeel niet verantwoordelijk is voor de voorgeschreven medicatie. De instelling werkt samen met een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, waar psychiaters werkzaam zijn die door de instelling kunnen worden geconsulteerd. Van deze mogelijkheid is in het geval van de patiënt gebruik gemaakt door psychiaters in te schakelen die kennis hebben op het terrein van dementie met ernstige gedragsstoornissen hetgeen noodzakelijk was gezien het beloop van de ziekte van de patiënt. De betrokken psychiaters hebben telkens – aan de hand van de stand van zaken en de toelichting- medicatie geadviseerd. Klaagster heeft haar standpunt over het medicatiebeleid volstrekt onvoldoende toegelicht. Er is geen sprake van dat medicatie is toegediend die niet voorgeschreven had mogen worden, zoals klaagster stelt. Het beleid ten aanzien van de medicatie was reeds uitgezet voordat Y op 5 september 2016 werd betrokken bij de behandeling. Na 5 september 2016 heeft steeds een grondige evaluatie van de medicatie plaatsgevonden en op 9 september 2016 heeft nog een uitgebreide bespreking plaatsgevonden omtrent het gedragsregulerend medicatiebeleid en klaagster en haar zoon zijn daarover ook geïnformeerd.

De medicatie was, volgens de ingewonnen adviezen van de deskundigen, nodig om de situatie van de patiënt hanteerbaar te maken en om te bewerkstelligen dat de patiënt weer rustig zou worden, zowel in het belang van de patiënt als in het kader van de veiligheid van de omgeving. In de periode vanaf 5 september 2016 is gekozen voor een afbouw van de sederende medicatie en tegelijkertijd gestart met medicatie tegen toenemende onrust en hallucinaties.

Verweerster werd door Y op 6 september 2016 geïnformeerd over de situatie van de patiënt. Y heeft haar toen verteld over een traject dat al liep van consultaties en betrokkenheid van de specialist ouderengeneeskunde en psychiaters. Ook heeft Y verweerster geïnformeerd over het - in overleg met de specialist ouderengeneeskunde - te voeren beleid ten aanzien van de patiënt, zoals het consulteren van een psychiater. Omdat er zo al de nodige deskundigheid betrokken en ingeschakeld was, heeft verweerster zich niet gemengd in de casus. Wel heeft verweerster aangedrongen op het geven van een goede uitleg en het vragen van toestemming aan klaagster, de echtgenote van de patiënt.

5. De overwegingen van het college

Het college wijst erop, dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Het college hecht er aan – wellicht ten overvloede – op te merken dat hoezeer ook verdrietig is dat de situatie van de patiënt na zijn opname op 18 augustus 2016 niet is verbeterd en dat hij op 11 september 2016 is overleden, daaruit op geen enkele wijze enig klachtwaardig handelen van verweerster kan worden afgeleid.

Vast staat dat verweerster eerst betrokken raakte bij de behandeling van de patiënt, toen zij op 6 september 2016 als opleider van Y door Y werd geïnformeerd over de situatie van de patiënt en het gevoerde en te voeren beleid.

Uit het medisch dossier en de verpleegkundige rapportage blijkt dat de patiënt, na zijn opname op de afdeling onrustig (probleem)gedrag vertoonde, waarbij hij zowel zichzelf als andere patiënten in gevaar bracht.

Uit het medisch dossier blijkt verder dat Y in overleg met de betrokken specialist ouderengeneeskunde en een psychiater een beleid heeft gevoerd waarbij is gepoogd de symptomen behorend bij de Lewy Body dementie te bestrijden en de situatie van de patiënt – die erg onrustig was - te verbeteren. Zo blijkt uit het dossier dat Y op 5 september 2016 in overleg met de specialist ouderengeneeskunde de toe te dienen medicatie heeft geëvalueerd en gewijzigd en dat Y op 6 september 2016 – wederom in overleg met de specialist ouderengeneeskunde – de psychiater heeft geconsulteerd die heeft geadviseerd lorazepam en promethazine af te bouwen en te beginnen met Seroquel. Voorts heeft Y op 6 september 2016 verweerster over de situatie van de patiënt en het te voeren beleid geïnformeerd. Op 9 september 2016 heeft wederom een bespreking van het medicatiebeleid plaatsgevonden en daarover is klaagster, alsmede de zoon van klaagster door Y geïnformeerd.

Op geen enkele wijze is gebleken dat Y in de periode vanaf 5 september 2016 heeft gehandeld in strijd met professionele normen, zoals de richtlijn Probleemgedrag van de NVVA. De toegepaste medicatie past binnen het bereik van de richtlijn. Naar het oordeel van het college was er dan ook voor verweerster geen enkele aanleiding om als opleider van Y het door Y – in overleg met de specialist ouderengeneeskunde en de geconsulteerde psychiater – gevoerde medische beleid op enigerlei wijze te corrigeren.

De conclusie is dat verweerster met betrekking tot de klacht geen verwijt gemaakt kan worden. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. M.J. van Laarhoven als voorzitter, mr. C.D.M. Lamers als lid-jurist, P.G.M. Boom-Poels, E.J.G.M. van Oosterhout en J.D.M. Schelfhout als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2018 in aanwezigheid van de secretaris.