ECLI:NL:TGZREIN:2018:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 17117

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2018:1
Datum uitspraak: 08-01-2018
Datum publicatie: 08-01-2018
Zaaknummer(s): 17117
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt huisarts dat hij haar niet serieus heeft genomen, geen onderzoek heeft gedaan naar aanleiding van klachten aan haar linkerborst en klachtverlies in haar linkerarm en geen diagnose heeft gesteld waardoor geen behandeling heeft plaatsgevonden en later borstkanker werd vastgesteld. Niet kan worden vastgesteld dat tijdens drie consulten is gesproken over de klachten van de borst en linker arm. Onvoldoende aannemelijk dat medisch dossier onjuiste weergave is van hetgeen besproken is. Onderzoek heeft plaatsgevonden met inachtneming van de“NHG-Standaard Borstkanker”. Geen noodzaak voor verwijzing mammografie. Ongegrond.

Uitspraak: 8 januari 2018

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 20 juni 2017 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. M.E.Th. Hogervorst te Maastricht

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [B]

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 4 december 2017 behandeld. Partijen waren aanwezig. Klaagster werd daarbij bijgestaan door haar gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Op 23 november 2015 vroeg klaagster een consult aan bij verweerder vanwege pijn en een warm aanvoelende linker borst en minder kracht in haar linker arm. Op 23 november 2015 bezocht zij de praktijk van verweerder.

In het medisch dossier is over dit consult het volgende vermeld (inclusief eventuele type- en taalfouten):

“ S weer schouderr;>NEK vooral naar schouder. 3 soort en pillen op los gelaten. li borst PIJN 2 plekjes ikmde li borst.

O: geen voelbare afwijkingen.

L 20.00. Symptomen meerdere/niet gespecificeerde gewrichten

P oefenen is het best”

Klaagster bezocht verweerder - onder meer - ook in oktober 2015, te weten op 30 oktober 2015. In het medisch dossier over dit consult is het volgende vermeld:

“ S nuvaring ring en cyclus onregelmaat../ “hele maand bloeding” met dikke stukken

E X07.02. Onregelmatige menstruatie

P kan mirwna kandidaat worden.”

Klaagster heeft zich op 8 december 2015 laten uitschrijven uit de praktijk van verweerder.

Op 8 december 2015 is het medisch dossier van klaagster door verweerder afgesloten.

Begin januari 2016 wendde klaagster zich tot haar nieuwe huisarts met dezelfde klachten. Deze heeft haar doorgestuurd naar het ziekenhuis en daar is vervolgens de diagnose borstkanker gesteld.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij niet zorgvuldig heeft gehandeld. Klaagster heeft verweerder tijdens drie consulten (eenmaal in oktober 2015 en tweemaal in november 2015) verzocht om een doorverwijzing om een mammografie te maken. Tijdens het consult in oktober en het laatste consult in november, op 23 november 2015, heeft klaagster verweerder medegedeeld dat zij bang was dat zij borstkanker had, omdat meerdere familieleden waren gediagnosticeerd met kanker.

Verweerder heeft tijdens het consult op 23 november 2015 geen onderzoek gedaan naar aanleiding van de door klaagster gemelde klachten en geen diagnose gesteld. Hierdoor heeft ook geen behandeling plaatsgevonden.

Klaagster voelt zich niet serieus genomen door verweerder toen zij haar klachten aan hem presenteerde en ook niet nadien, toen klaagster - toen zij al geen patiënt meer van verweerder was - de gang van zaken tijdens de consulten in oktober en november 2015 met hem wilde nabespreken, maar verweerder daar niet aan heeft meegewerkt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist dat een drietal consulten heeft plaatsgevonden waarin klaagster hem heeft medegedeeld dat zij last had van pijn en een warm aanvoelende linker borst en minder kracht in haar linker arm. Deze klachten zijn alleen tijdens het consult van 23 november 2015 aan verweerder gepresenteerd. Tijdens eerdere consulten is wel gesproken over schouderklachten.

Voorts betwist verweerder dat hij op 23 november 2015 klaagster niet heeft onderzocht. Verweerder stelt dat hij volledig de borsten en oksel van klaagster heeft onderzocht naar aanleiding van pijn in de linkerborst. Uit de mededeling van klaagster over het voorkomen van kanker in haar familie, heeft verweerder geen risicofactoren kunnen afleiden. Verder stelt verweerder dat hij klaagster heeft geadviseerd om op een ander moment in de cyclus terug te komen, zodat hij de borst nog een keer zou kunnen onderzoeken.

Naar aanleiding van het door hem uitgevoerde onderzoek was er voor verweerder geen aanleiding klaagster door te verwijzen voor een mammografie. Verweerder betwist dat hij klaagster niet serieus heeft genomen, hij heeft op verschillende manieren aandacht besteed aan de klachten van klaagster, een open oor gehad voor haar ervaringen en haar gewezen op de mogelijkheid van een langer consult.

5. De overwegingen van het college

Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

Het college stelt bij zijn beoordeling voorop dat niet is komen vast te staan dat tijdens een consult in oktober 2015 klaagster de door haar ervaren klachten van haar linker borst aan verweerder heeft gepresenteerd. Klaagster heeft zulks weliswaar gesteld, maar verweerder heeft dit betwist. Uit het medisch dossier blijkt dat het consult van 30 oktober 2015, het enige consult in oktober 2015, enkel betrekking had op menstruatieklachten. Het college kan dus niet vaststellen dat tijdens dit consult is gesproken over de klachten van de borst en linker arm van klaagster. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerder, maar op de omstandigheid dat onvoldoende aannemelijk is dat wat in het medisch dossier is vermeld een onjuiste weergave is van hetgeen tijdens het consult op 30 oktober 2015 is besproken tussen klaagster en verweerder.

Voorts is niet uit het dossier gebleken dat in november 2015 op een ander moment, gelegen vóór 23 november 2015, een consult heeft plaatsgevonden. Het college kan dit dan ook niet vaststellen, zodat ook niet kan worden vastgesteld dat op een eerder moment gelegen vóór

23 november 2015 door klaagster met verweerder is gesproken over de klachten aan haar linker borst en oksel.

Ter beoordeling van het college staat daarom slechts de vraag of verweerder op 23 november 2015, met inachtneming van de voor hem geldende professionele standaard, heeft gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder klaagster op 23 november 2015 onderzocht.

Klaagster heeft weliswaar in haar klaagschrift gesteld dat verweerder haar op 23 november 2015 niet heeft onderzocht, maar verweerder heeft dit betwist. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard waaruit dit onderzoek heeft bestaan. Verweerder heeft verklaard dat hij de borsten van klaagster heeft bekeken en gevoeld en daarbij onderzoek heeft gedaan van de vier kwadranten en de oksels. Dit is ter zitting niet weersproken door klaagster en blijkt ook overigens uit het medisch dossier waarin is vermeld dat geen sprake was van voelbare afwijkingen. Het college gaat er daarom van uit dat dit onderzoek heeft plaatsgevonden.

Dit door verweerder uitgevoerde onderzoek was naar het oordeel van het college adequaat en heeft plaatsgevonden met inachtneming van de voor verweerder geldende “NHG-Standaard Borstkanker”. Naast het lichamelijk onderzoek van klaagster heeft verweerder ook de erfelijke belasting van klaagster getoetst. Daarbij is niet gebleken dat sprake was van een voor borstkanker relevante erfelijke familiaire belasting aan de zijde van (de familie van) klaagster.

Naar het oordeel van het college heeft verweerder vervolgens op grond van zijn bevindingen terecht en op goede gronden geconcludeerd dat een verwijzing van klaagster voor een mammografie (thans) niet aan de orde was. De - niet weersproken - omstandigheid dat klaagster verweerder dringend had verzocht om een mammografie, maakt dat oordeel niet anders nu voor honorering van dit dringende verzoek van klaagster geen (medische) noodzaak bestond.

Verweerder heeft gelet hierop gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend huisarts.

Na het verrichte onderzoek heeft verweerder een (andere dan door klaagster bepleite) diagnose verbonden aan zijn bevindingen. Die diagnose heeft hij vermeld in het medisch dossier (schouderklachten) en vervolgens heeft hij daar een beleid aan gekoppeld. Ook in dit opzicht is verweerder in tuchtrechtelijk opzicht niet tekortgeschoten ten opzichte van klaagster. Dat ten slotte verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de wens van klaagster om zijn handelen van 23 november 2015 na te bespreken, leidt er - ondanks dat dit voor klaagster zeer teleurstellend is geweest - niet toe dat verweerder op grond hiervan een verwijt kan worden gemaakt voor zijn handelwijze op 23 november 2015.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap op 23 november 2015 en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. Dat bij klaagster uiteindelijk borstkanker is geconstateerd valt te betreuren, doch dit kan niet tot het oordeel leiden dat daarom sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De klacht is daarom ongegrond en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. dr. P.P.M. van Reijsen als voorzitter, mr. H.A.W. Vermeulen als

lid-jurist, B.CA.M. van Casteren-van Gils, H.J. Weltevrede en mr. J.L.M. van Helmond als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2018 in aanwezigheid van de secretaris.