ECLI:NL:TGZRAMS:2018:91 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/154
| ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2018:91 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 07-03-2018 |
| Datum publicatie: | 07-03-2018 |
| Zaaknummer(s): | 2016/154 |
| Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
| Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
| Inhoudsindicatie: | Beoordeling zorgvuldigheid deskundigen-rapportage Kennelijk ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE AMSTERDAM
Het college heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 29 april 2016 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r
gemachtigden mr. D. Bouwmeester en C te D,
tegen
E,
chirurg,
werkzaam te F,
v e r w e e r d e r
gemachtigde: mr. J.A. de Clerck, advocaat te Utrecht.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift, binnengekomen op 27 juni 2016;
- de brief van klager van 11 juli 2016;
- de tussenbeslissing van het college van 30 augustus 2016;
- het (aanvullende) verweerschrift, binnengekomen op 13 oktober 2016;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief met aanvullende stukken van de zijde van klager, binnengekomen op 20 december 2016;
- het proces-verbaal van het op 23 december 2016 gehouden vooronderzoek;
- de aanvullende reactie van de zijde van verweerder, binnengekomen op 9 februari 2017.
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager is op 3 juni 1999 betrokken geraakt bij een aanrijding, waarbij klager op een bromfiets in botsing is gekomen met een auto. Hierbij heeft klager een niet gecompliceerde breuk van het rechter dijbeenschacht opgelopen, waarvoor hij diezelfde dag is geopereerd en behandeld in het G in H. Vanaf die operatie heeft klager verschillende keren aan het behandelteam gemeld dat sprake was van een rotatiefout in zijn been. Hierop is geen actie ondernomen.
2.2 Op 24 november 1999 is bij klager een exorotatiefout van 30 graden geconstateerd. Op 1 februari 2000 is een variserende, deroterende osteotomie van het rechter dijbeen van klager uitgevoerd.
2.3 Klager heeft verweerder in 2006 gevraagd een rapportage op te stellen, waarin de ingreep van 3 juni 1999 zou worden beoordeeld. Op 4 mei 2006 heeft verweerder zijn rapport aan klager toegestuurd. Hierop heeft klager tot aan het indienen van de onderhavige klacht op 29 april 2016, niet gereageerd.
3. De klacht en het standpunt van klager
Het college begrijpt de klacht zakelijk weergegeven zo, dat de in 2006 door verweerder opgestelde rapportage om verschillende redenen, zoals hieronder uiteengezet, niet voldoet aan de daaraan in de tuchtrechtspraak ontwikkelde vereisten.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Een rapportage als door verweerder opgesteld dient te voldoen aan een aantal criteria. Deze luiden als volgt: (i) het rapport vermeldt de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust; (ii) het rapport geeft blijk van een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden; (iii) in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen; (iv) het rapport vermeldt de bronnen waarop het berust, waaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen; en (v) de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheid. Daarbij toetst het college ten volle of het onderzoek uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Wat betreft de conclusie van de rapportage toetst het college slechts of verweerder in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
5.2 Het college zal de stellingen die klager aan zijn verwijt ten grondslag legt achtereenvolgens behandelen.
(1) verweerder gaat er in zijn rapport ten onrechte vanuit dat bij klager een gesloten ingreep is uitgevoerd, terwijl dat een open ingreep is geweest
5.3 Anders dan klager stelt, is het inbrengen van een pen, waarbij gebruik gemaakt is van een 4 cm grote hulpincisie, niet aan te merken als een open, maar als een gesloten ingreep. Verweerder heeft de ingreep dus terecht als gesloten ingreep beoordeeld, zodat dit klachtonderdeel faalt.
(2) verweerder heeft miskend dat de rotatie destijds niet tijdig is onderkend door de arts
5.4 Verweerder heeft naar het oordeel van het college voldoende duidelijk weergegeven wat de problemen zijn bij het vaststellen van een rotatiefout, die helaas bij het uitvoeren van een gesloten pen-osteosynthese kan voorkomen. Dat verweerder geen waardeoordeel geeft over de vraag of de rotatie tijdig is onderkend, valt hem niet te verwijten. In het licht van de gegeven omstandigheden was dat voor verweerder niet mogelijk, hetgeen hij op inzichtelijke en consistente wijze en onderbouwd met literatuur heeft toegelicht. Het klachtonderdeel wordt dan ook verworpen.
(3) verweerder heeft het ‘cortical step sign’ op de röntgenfoto’s niet vermeld in zijn rapport
5.5 Het college is met verweerder van oordeel dat de postoperatieve foto van 10 juni 1999 geen dusdanige afwijkingen toont, die het bestaan van een belangrijke rotatie-afwijking doen vermoeden.. Dat verweerder niet spreekt van een ‘cortical step sign’ op de röntgenfoto’s kan hem dan ook niet worden verweten.
(4) verweerder heeft ten onrechte alleen de zuivere gevolgen van het ongeluk afgeschat
5.6 Het college volgt klager niet in zijn verwijt dat verweerder slechts de zuivere gevolgen van het ongeval heeft afgeschat. Verweerder heeft voldoende duidelijk uiteengezet welke behandelingen klager heeft ondergaan na het ongeval. Anderzijds heeft verweerder op heldere wijze en voorzien van onderbouwing inzichtelijk gemaakt dat een rotatieafwijking zoals die zich bij klager heeft geopenbaard, vaker voorkomt na een ongeval als het onderhavige en dat daarvoor verschillende oorzaken kunnen zijn. Dat verweerder de rotatieafwijking niet aan een door het ziekenhuis gemaakte fout kan toeschrijven, is in het licht van het voorgaande een conclusie die verweerder in redelijkheid heeft kunnen trekken.
(5) verweerder heeft belangrijke factoren achterwege gelaten bij zijn beoordeling
5.7 Ter onderbouwing van het vijfde klachtonderdeel heeft klager een contra-expertise overgelegd, uitgevoerd door I. Verweerder heeft de bevindingen uit deze contra-expertise beargumenteerd weerlegd. Het college volgt verweerder daarin en ziet in de door klager op de contra-expertise gebaseerde argumenten geen aanleiding om vast te stellen dat verweerder belangrijke factoren achterwege heeft gelaten bij zijn beoordeling. Ook dit klachtonderdeel wordt verworpen.
(6) verweerder neemt de klachten van klager niet serieus
5.8 Niet is gebleken dat verweerder de klachten van klager niet serieus heeft genomen, of dat hij deze heeft gebagatelliseerd. Voor zover klager met dit klachtonderdeel doelt op de opmerking van verweerder dat de klachten grotendeels subjectief waren, heeft verweerder voldoende toegelicht dat hij hiermee geen waardeoordeel heeft willen uitspreken, maar dat hij daarmee enkel heeft bedoeld te zeggen dat geen sprake was van medisch objectiveerbare aanwijzingen die de klachten konden verklaren.
5.9 Op grond van het voorgaande komt het college tot de slotsom dat de rapportage van verweerder uit 2006 voldoet aan de daaraan gestelde criteria, zoals genoemd in 5.1, hetgeen maakt dat de door verweerder opgestelde rapportage uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets van kritiek kan doorstaan. Het college betrekt daarbij mede de omstandigheid dat klager destijds geen gebruik heeft gemaakt van de hem geboden gelegenheid om op de rapportage te reageren, maar in plaats daarvan bijna tien jaar later een tuchtklacht heeft ingediend.
5.10 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht op al haar onderdelen af.
Aldus gewezen op 7 maart 2017 door:
mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter,
dr. J.W.D. de Waard en dr. B. van Ramshorst, leden-arts,
mr. J.M. Sodderland-Elzas, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter