ECLI:NL:TGZRAMS:2018:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/249

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:9
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 30-01-2018
Zaaknummer(s): 2017/249
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de bedrijfsarts - kort samengevat - dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld, te weten dat er "geen ziekte of gebrek als oorzaak ten grondslag lag aan zijn ziekmelding". deels gegrond, waarschuwing

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 6 juli 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: C (echtgenote van klager)

tegen

D,

arts,

werkzaam te E en F,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. M.E. Franke, advocaat te Voorburg

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met bijlagen;

- verweerschrift met bijlagen

- de aanvulling/uitbreiding van de klacht met bijlagen;

- de reactie op de aanvullende klacht met bijlagen;

- een kopie van een brief van 22 september 2017 van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd van de zijde van klager;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 13 november 2017 gehouden vooronderzoek;

- de op 28 november 2017 binnengekomen brief van klager betreffende de nazending van een tweetal stukken.

De klacht is op 19 december 2017 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig.

Klager werd bijgestaan door mevrouw C en verweerder door mr. Franke. Mr. Franke heeft een toelichting gegeven aan de hand van een pleitnota die aan het college en de wederpartij is overgelegd. Klager heeft een notitie overgelegd.

2. De feiten

2.1 Bij besluit van 5 maart 2015 van de korpschef van politie is klager met onmiddellijke ingang buiten functie gesteld, omdat klager ongeschikt zou zijn om als politieagent (rechercheur) te functioneren. Vervolgens is klager bij besluit van de korpschef van 3 juni 2015 eervol ontslag verleend wegens ongeschiktheid/onbekwaamheid voor de functie van rechercheur, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Dit besluit is, na een bezwaarprocedure bij de korpschef, in een uitspraak in beroep van 7 juli 2016 van de rechtbank Noord-Holland en vervolgens door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep met een uitspraak van 15 juni 2017, in stand gelaten.

2.2 Het ontslag is een laatste stap geweest in een reeks van gebeurtenissen die zijn begonnen met een hier niet nader te omschrijven incident in de privé sfeer van klager, waarvan de korpsleiding vond dat klager voor eigen rechter is gaan spelen en waarbij hij misbruik zou hebben gemaakt van het feit dat hij bij de politie werkte. Klager en zijn zoon zijn als verdachten aangemerkt maar uiteindelijk niet vervolgd. Klager is kort gezegd van mening dat hij en zijn zoon nooit als verdachten hadden mogen worden aangemerkt en dat hij opzettelijk is geslachtofferd door politie en justitie met de bedoeling hem weg te werken, waarbij naast beïnvloeding van getuigen ook sprake moet zijn geweest van het onder druk zetten van verweerder door de werkgever. Hij zegt om deze redenen de Staat der Nederlanden te hebben gedagvaard wegens onrechtmatig handelen.

2.3 De diagnose die verweerder op 26 februari 2015 heeft gesteld, toen klager bij hem op consult is geweest, is volgens klager een doorslaggevend negatief punt geweest in zijn ontslagprocedure.

2.4 Ten tijde van het consult was verweerder werkzaam als arbo arts bij G. G is een arbodienst, destijds gedeeltelijk gedetacheerd bij de politie H.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

a. op 26 februari 2015 een onjuiste diagnose heeft gesteld en

b. zich ten onrechte uitgeeft als bedrijfsarts en ook op dat terrein medische handelingen verricht, terwijl hij (slechts) arbo-arts is.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Naar aanleiding van het consult van 26 februari 2015 heeft verweerder, voor zover hier relevant, de volgende rapportage aan de werkgever van klager uitgebracht:

“Rapportage bedrijfsarts

(…) Belastbaarheid: De huidige situatie is ontstaan door privé gebeurtenissen met uitloop in het werk wat klachten heeft gegeven in persoonlijk en sociaal functioneren. Er is geen ziekte of gebrek. Hierdoor is ook een arbeidsrelationeel probleem ontstaan.

Cliënt geeft aan dat hij en zijn familie onheus worden bejegend door de werkgever. Volgens cliënt gaat de huidige procedure de verkeerde kant op vanuit de werkgever gezien.

Het advies is dat werkgever en cliënt in onderling overleg een oplossing zoeken voor het arbeidsrelationele probleem die voor beide partijen gunstig uitpakt.

(…)”

Op 24 maart 2015 kwam klager opnieuw op consult bij verweerder, waarover verweerder het volgende, voor zover relevant, aan de werkgever rapporteert:

“(…) Belastbaarheid: Gezien de huidige situatie is er actueel geen sprake van ziekte of gebrek. Cliënt en arts zijn het hier over eens.

Er is sprake van een arbeidsrelationeel probleem wat klachten in persoonlijk en sociaal functioneren veroorzaakt. Het advies is dat werkgever en cliënt in gesprek blijven om tot een oplossing te komen die voor beide partijen gunstig zal zijn.

Cliënt voelt zich niet gehoord en begrepen. Wanneer cliënt zich wel gehoord en begrepen voelt zullen de klachten in persoonlijk en sociaal functioneren geleidelijk afnemen.

Wanneer er over klachten in persoonlijk en sociaal functioneren wordt gesproken is er geen sprake van ziekte of beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren.

Er zijn momenteel geen medische redenen waarom cliënt geen duurzame arbeid zou kunnen verrichten.

Verwachte duur van het verzuim: Er is momenteel geen medische reden tot verzuim. Het arbeidsrelationele probleem zal moeten worden opgelost.”

5.2 De klacht dat verweerder een onjuiste diagnose heeft gesteld, omdat klager, kort gezegd, stelt dat hij overspannen was, zoals ook blijkt uit het bericht van de huisarts van 26 juli 2016 die spreekt van surmenage, kan niet slagen. Tussen partijen staat vast dat het consult langer heeft geduurd dan de gebruikelijke 30 minuten, namelijk 45 minuten. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder de medische voorgeschiedenis, de actuele medicatie, de actuele behandeling, de huidige klachten, de sociale omstandigheden en de sport en hobby’s van klager heeft uitgevraagd, besproken en vastgelegd. In het medisch dossier staat achter huidige klachten: “uitgeput, in een patroon geduwd waar hij niet in hoort.” Als conclusie is vermeld: “spanningsklachten”. Deze uitspraken duiden op zich zelf niet zonder meer op overspannenheid en het medisch dossier geeft daar verder ook geen aanwijzingen voor: er was geen sprake was verminderde weerbaarheid, onzekerheid, kwetsbaarheid of controleverlies. Duidelijk op de voorgrond staan privé en arbeidsgerelateerde problemen. De omstandigheid dat de huisarts na het consult van 26 februari 2015, kennelijk op 3 maart 2015 zoals blijkt uit de brief van 26 juli 2016, surmenage benoemt, kan geen gewicht in de schaal leggen, alleen al omdat verweerder klager op een eerder moment heeft gezien en beoordeeld. Bovendien valt de uitspraak van de huisarts moeilijk te rijmen met de rapportage naar aanleiding van het consult van 24 maart 2015, waarin evenmin een medische oorzaak voor de problematiek van klager werd gezien. Overigens staat tussen partijen vast dat klager destijds akkoord was met de inhoud van beide rapportages. Daar komt bij dat door klager is gezegd dat hij zekere mate van opluchting voelde tijdens het consult van 26 februari 2015, wegens het bericht van het sepot de dag ervoor. Waar klager nog heeft betoogd dat hij had moeten worden doorverwezen naar een bedrijfsarts dan wel dat de supervisie over verweerder ontbrak, is dit ten onrechte. Voor doorverwijzing was geen (medische) grond en ter zitting heeft verweerder uiteengezet hoe de supervisie was geregeld. Er was dus wel degelijk sprake van supervisie. Hetgeen klager overigens nog heeft aangevoerd om zijn klacht te onderbouwen, kan niet tot een ander oordeel leiden.

5.3 De klacht onder b slaagt voor een gedeelte echter wel: in artikel 17 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren is voorbehouden aan degenen die zijn ingeschreven in het desbetreffende erkende specialistenregister. Verweerder staat in het BIG-register geregistreerd als arts en niet als bedrijfsarts. Op de rapportages die verweerder heeft opgesteld staat echter de aanduiding “Bedrijfsarts”, terwijl de rapportages zijn opgesteld door verweerder. Dat er voor het eerste consult een uitnodigingsbrief is uitgegaan waarin verweerder wordt geïntroduceerd als arbo arts, maakt nog niet dat het voor een cliënt duidelijk is dat, zoals verweerder heeft gesteld, “Bedrijfsarts” moet worden gelezen als bedrijfsgeneeskundige dienst. Verweerder heeft gesteld dat het hier een voorgedrukt formulier betreft waar hij geen invloed op heeft. Dat ontslaat verweerder echter niet van de verantwoordelijkheid voor de juiste aanduiding van zijn titel in rapportages. Bovendien staat in het medisch dossier van klager tussen haakjes achter de naam van verweerder onomwonden “bedrijfsarts”. Het college zal verweerder niet aanrekenen dat G verweerder in haar e-mails richting klager heeft aangeduid als “bedrijfsarts”. Ook zal het college meewegen dat aannemelijk is dat verweerder zich in zijn e-mails en persoonlijke contacten richting klager heeft gepresenteerd als arbo arts. Tot slot is van belang dat niet is komen vast te staan dat verweerder zijn bevoegdheden als arbo arts heeft overschreden. Alles afwegende is het college van oordeel dat in dit geval een zakelijke terechtwijzing, een waarschuwing dus, een passende maatregel is.

5.4 De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel b gedeeltelijk, namelijk voor zover deze ziet op de onjuiste titelaanduiding, gegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart klachtonderdeel b gegrond, zoals hiervoor onder 5.4 weergegeven;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op.

Aldus beslist door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

M.A. de Meij, mr.drs. R.L. Kloots en drs. E.H. The-van Leeuwen, leden-arts,

mr. S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG WG

secretaris voorzitter