ECLI:NL:TGZRAMS:2018:72 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/428

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:72
Datum uitspraak: 26-06-2018
Datum publicatie: 26-06-2018
Zaaknummer(s): 2017/428
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Klager is door verweerder (psychiater) onderzocht door middel van een medische keuring in opdracht van het CBR. Klager verwijt verweerder een onjuiste diagnose en nalatig en onrechtmatig handelen.   Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 november 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. J.J. van ’t Hoff, advocaat te Tilburg, die zich heeft onttrokken,

tegen

C,

psychiater,

thans werkzaam te B

v e r w e e r s t e r,

gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                      het klaagschrift met bijlage;

-                      het verweerschrift met bijlage;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 6 maart 2018 gehouden vooronderzoek;

-                      de op 7 maart 2018 binnengekomen brief d.d. 6 maart 2018 van (de gemachtigde van) klager met bijlagen. 

De klacht is op 5 juni 2018 op een openbare zitting behandeld.

Klager was afwezig. Van mr. Van ’t Hoff is in de ochtend voor de zitting bericht ontvangen dat hij niet ter zitting aanwezig zal zijn, omdat hij zich terugtrekt als raadsman van klager. Verweerster en mr. De Jong waren wel aanwezig.    

2.         De feiten

2.1 Klager is op 26 augustus 2017 onderzocht door verweerster in opdracht van het CBR (Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen). Het ging hier om een onderzoek als bedoeld in artikel 23 Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011. Aanleiding voor het onderzoek was dat klager als bestuurder van een motorvoertuig op 28 januari 2017 door de politie was aangehouden met een alcoholpromillage van 1,081. Er was sprake van recidive na een eerdere aanhouding in 2010 of 2011, een EMA (Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer) cursus, en het eerder ondergaan van een onderzoek als hiervoor bedoeld, in 2015.

2.2 Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerster een rapport opgesteld, met de volgende Beschouwing:

“(…)

● Betrokkene werd de afgelopen jaren meermaals onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig aangehouden (betrokkene volgde n.a.v. (een) aanhouding(en) een EMA en werd eerder onderzocht in het kader van de Vorderingsprocedure). Er is daarmee sprake van een patroon waarbij betrokkene herhaaldelijk alcohol gebruikte in situaties waarin dat fysiek gevaarlijk was. Een dergelijk patroon is een aanwijzing voor het problematisch gebruik van alcohol.

● Betrokkene volgde eerder een educatieve maatregel waarbij nadrukkelijk gewezen werd op de effecten, gevolgen en risico’s van alcoholgebruik in het verkeer. Gezien de recente aanhouding was betrokkene desondanks kennelijk toch niet in staat om zich met betrekking tot het alcoholgebruik te beheersen. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor het problematisch gebruik van alcohol.

● Betrokkene is eerder onderzocht in het kader van de Vorderingsprocedure. Desondanks is betrokkene wederom aangehouden wegens het rijden onder invloed. Dit wijst op een vorm van persistentie en vormt een aanwijzing voor problematisch gebruik van alcohol.

● Er is sprake van een discrepantie tussen de genoemde aanhoudingen enerzijds en de algehele alcoholanamnese anderzijds. Dat betrokkene binnen een anamnestisch sociaal alcoholpatroon meerdere malen onder invloed van alcohol als bestuurder van een motorvoertuig wordt aangehouden is niet aannemelijk. Er is zeer waarschijnlijk sprake van onderrapportage van het alcoholgebruik.

Hoewel deze bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven te zijn, is juist de combinatie suspect voor alcoholproblematiek ten tijde van de laatste aanhouding. Dit overwegende dient de psychiatrische diagnose alcoholmisbruik in ruime zin te worden gesteld. Diagnostische criteria voor een stoornis in alcoholgebruik in termen van de DSM-5 worden daarbij niet behaald. Betrokkene geeft aan het gebruik van alcohol sinds de laatste aanhouding te hebben verminderd tot 1 keer per week 2 à 3 AE. Het laboratoriumonderzoek liet geen aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik. Het lijkt derhalve aannemelijk dat betrokkene vanaf 29 januari 2017 met het alcoholmisbruik is gestopt.”

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. een onjuiste diagnose heeft gesteld door te oordelen dat bij klager sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin;

2. bij het stellen van deze diagnose onzorgvuldig, nalatig en mogelijk ook onrechtmatig heeft gehandeld;

3. een rapportage heeft opgesteld die gebreken vertoont, met name omdat zij niet als onafhankelijke deskundige kan worden aangemerkt, en waarbij de getrokken conclusies onvoldoende inzichtelijk zijn en niet consistent uit de rapportage volgen.

4.            Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. De verschillende klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Kern van de klacht, zoals uitgewerkt door klager, is dat eigenlijk alleen de recidive ten grondslag is gelegd aan de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin. Alleen recidive is onvoldoende om deze diagnose te kunnen dragen. Dat is ook logisch, aldus klager, omdat de recidive de aanleiding vormde voor het onderzoek en het onderzoek dan zinloos zou zijn.

5.2. Anders dan klager meent heeft verweerster haar diagnose niet alleen op de recidive gebaseerd. Zoals blijkt uit haar Beschouwing (zie hierboven onder 2.2) heeft zij meegewogen dat klager meerdere keren is aangehouden, al eerder een EMA-cursus heeft gevolgd en ook al eerder is onderzocht in het kader van de Vorderingsprocedure. Op basis daarvan mocht zij ook aannemen dat sprake was van een vorm van persistentie en een aanwijzing voor problematisch alcoholgebruik.

5.3 Verweerster heeft terecht opgeschreven dat zeer waarschijnlijk sprake was van onderrapportage over het alcoholgebruik. De bij klager afgenomen alcoholanamnese gaf geen verklaring voor het feit dat hij inmiddels drie keer was aangehouden voor rijden met teveel alcohol. Evenmin kwam het opgegeven alcoholgebruik voorafgaande aan de laatste aanhouding (drie à vier flesjes bier) overeen met de geconstateerde hoeveelheid alcohol in het bloed (een promillage van 1,081). In de Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen van 2011 wordt opgemerkt (op p. 22) dat de pakkans erg laag is, hetgeen het waarschijnlijk maakt dat klager (veel) vaker aan het verkeer heeft deelgenomen onder invloed van teveel alcohol dan op grond van de drie aanhoudingen kan worden gezegd.

5.4 Door klager is nog betoogd dat verweerster bij haar onderzoek ten onrechte verder terug heeft gekeken dan de afgelopen vijf jaar voor de aanhouding in 2017 (waardoor de aanhouding in 2010 of 2011 en het volgen van de EMA-cursus niet meegewogen zouden mogen worden). Verweerster is bij haar onderzoek echter niet gebonden aan een vijfjaarstermijn. Deze vijfjaarstermijn komt overigens niet geheel uit de lucht vallen, omdat het CBR deze termijn in bepaalde gevallen in acht moet nemen alvorens te besluiten tot het laten verrichten van een onderzoek door een psychiater (zie de toepasselijke regelgeving en bijvoorbeeld p. 21 van de hiervoor genoemde richtlijn). Maar zoals gezegd, deze termijn beperkt verweerster niet in haar onderzoek.

5.5 Tot slot heeft klager wel gesteld maar niet nader onderbouwd dat verweerster niet onafhankelijk is. Daarvan is ook overigens niet gebleken.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de diagnose terecht is gesteld en dat de rapportage voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De klacht is daarmee (in al haar onderdelen) ongegrond. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

J.C. van der Molen, drs. T.A. Wouters en dr. P.D. Meesters, leden-arts,

mr. S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter zitting van 26 juni 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter