ECLI:NL:TGZRAMS:2018:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/280
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2018:48 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-04-2018 |
Datum publicatie: | 17-04-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017/280 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten verweerder, kort samengevat grove nalatigheid, arrogantie en het missen van een diagnose. Ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 27 juli 2017 binnengekomen klacht van:
A,
beiden wonende te B,
k l a g e r s,
tegen
C,
arts,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r ,
gemachtigde: mr. R.J. Peet, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. De procedure
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager, geboren op november 1945, is op 16 oktober 2016 met zijn fiets ten val gekomen. Klaagster, de echtgenote van klager en geboren op december 1948, was daarbij aanwezig. Klager is niet op zijn hoofd gevallen en kreeg het stuur van zijn fiets niet in zijn buik.
2.2. De ambulance is ter plaatse gekomen en nadat klager was onderzocht is hij naar huis gebracht. Enkele uren later was er sprake van toename van zwelling en hematoom op het rechterbovenbeen. Klager is toen alsnog verwezen naar de spoedeisende hulp van het ziekenhuis.
2.3. Op 21 oktober 2016 is klager uit het ziekenhuis ontslagen. Diezelfde nacht is klager vanwege pijnklachten aan de rechter schouder/scapula wederom verwezen naar de spoedeisende hulp, waar hij door de dienstdoende SEH-arts is onderzocht. Er zijn onder meer x-foto’s van schouder en scapula gemaakt, waarop geen fractuur wordt waargenomen. In overleg met verweerder, die als chirurg werkzaam is in het ziekenhuis, is klager ter observatie opgenomen.
2.4. In het medisch dossier van klager staat hierover onder meer het volgende genoteerd:
“Anamnese (...)
Anamnese: Vandaag/gisteren is patient in vrijwel goede conditie naar huis gegaan. Ging vrij goed thuis, heeft gegeten en proberen te mobiliseren. Maar rond 1:30 kreeg hij enorm toename van pijnklachten aan rechter schouderblad en schouder. Er was tijdens opname niet naar gekeken en toegeschreven aan spierpijn. Patient had de neiging te collaberen van de pijn. Patient is tijdens de opname éénmaal gecollabeerd bij pijnklachten en hierdoor verliep het mobiliseren moeizaam en onzeker, ook nu. Hij heeft alleen paracetamil 1000mg 4dd1 gebruikt zonder effect, wilde geen oxycodon meer gebruiken bij ontslag.
Lichamelijk onderzoek - zeer angstige, nerveuze en emotionele man en bij LO zeer pijnlijk
RR 127/63, P117/min regulair equaal, T 37.1, sat 97% bij kamerlucht, AH freq 18/min
Cor: S1S2, $, regulair ritme
Pulm: VAG bdz, geen bijgeluiden
Abd: normale peristaltiek, geen druk- of loslaatpijn, soepele buik
CAD loopt af
Rechter bovenbeen hematoom van 10cm bij 6 cm, licht drukpijnlijk
Rechter schouderbovenarm: geen standsafwijking, geen zwelling, geen drukpijn clavicula, drukpijn AC-gewricht, drukpijn acromion, drukpijn spina scapulae, drukpijn scapulablad, ROM antalgisch beperkt
CTLWK niet drukpijnlijk
Uitslagen aanvullend
onderzoek - X-schouder/scapula: geen fractuur
21-10-2016
(...)
Diagnose -70 jarige man bekend met AF recent ontslagen 17 tot 21- 10-2016 bij hematoom rechter bovenbeen na val fiets opname ter geruststelling, CAD bij retentie presenteert zich de volgende dag op SEH:
1. Toename pijnklachten aan rechter schouder/scapula
2. Post-traumatisch stress/angstklachten
Behandeling op SEH -iom [verweerder] chirurg:
- opname ter geruststelling
- op SEH eenmalig oxazepam 10mg en oxycodon 5 mg
- bespreken met patient ICC psychiatrie
- ICC fysiotherapie
(...)”
2.5. Nadat klager die ochtend was opgenomen, heeft verweerder, voordat hij met zijn werkzaamheden op de spoedeisende hulp begon, klager op zaal bezocht. Verweerder heeft klagers toen uitgelegd dat klager zou worden ontslagen omdat er geen indicatie was om hem langer op te nemen. Verweerder heeft klagers tevens uitgelegd dat als een patient zonder indicatie opgenomen blijft, de zorgverzekeraar van de patient kan besluiten om deze kosten niet te vergoeden.
2.6. In het medisch dossier van klager staat hierover onder meer het volgende genoteerd:
“Verslag -[verweerder]
- naar huis
- geen indicatie voor opname
- geen pijnstilling recepten mee iom patient
patient akkoord met ontslag zonder recepten en naar huis.
Kreeg uitleg van [verweerder] dat de pijn blijft en niet zomaar weg gaat, ook niet met oxycodon. Oxycodon heeft bijwerkingen. Patient wil dit niet. Ziet het zitten met alleen pcm.
Gaat akkoord.”
2.7. Na het gesprek met klagers is verweerder met zijn werkzaamheden op de spoedeisende hulp begonnen. Klagers hebben vervolgens gevraagd om een persoonlijk gesprek met verweerder. Zodra verweerder daartoe in de gelegenheid was heeft hij klager op zaal willen bezoeken, maar klagers waren toen al vertrokken.
2.8. Op 27 oktober 2016 is klager wederom opgenomen in het ziekenhuis. Toen is gebleken dat klager zes gebroken ribben had, waarvan drie ribben op twee plaatsen.
3. De klacht van klagers
Klagers verwijten verweerder, kort samengevat, grove nalatigheid, arrogantie en het missen van een diagnose.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Klager heeft als gevolg van een fietsongeluk op 16 oktober 2016 onder meer zijn ribben op negen plaatsen gebroken. Bij de derde ziekenhuisopname op 27 oktober 2016 is dit pas onderkend. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) draagt iedere big-geregistreerde zorgverlener de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid voor zijn of haar eigen handelen. In deze zaak staan ter beoordeling de handelingen die verweerder bij de behandeling van klager heeft verricht in de ochtend van 22 oktober 2016.
5.2. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.
5.3. Klagers verwijten verweerder onder meer dat hij de juiste diagnose heeft gemist. Op zich zelf behoeft het missen van de juiste diagnose niet doorslaggevend te zijn voor het slagen van de klacht. De klacht is pas gegrond, als vast komt te staan dat de wijze waarop verweerster tot de onjuiste diagnose is gekomen in strijd is met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame beroepsgenoot mag worden verwacht.
5.4. Het college begrijpt klagers aldus dat verweerder in de ochtend van 22 oktober 2016 niet tot ontslag van klager had mogen overgaan zonder zelf klager te hebben onderzocht. Had verweerder dat wel gedaan dan zou de enorme bochel op de rug, de bloeduitstortingen van kruis tot hoog in de flank en de Morel Lavallée leasie zijn gezien en op hb zijn geprikt, aldus nog steeds klagers. Het college stelt vast dat klager in de nacht van 21 op 22 oktober 2016 door de dienstdoende SEH-arts is onderzocht naar aanleiding van een plotselinge enorme toename van pijnklachten aan rechter schouderblad en schouder. Hierbij zijn onder meer röntgenfoto’s van de rug gemaakt, doch hierop werden geen breuken geconstateerd. Daar het letsel reeds vijf dagen eerder was opgetreden, was er geen indicatie voor het doen van een zogenoemde standaard secondary survey door verweerder, welke niet eerder vastgestelde letsels aan het licht zou kunnen brengen. Dat de rug van klager op de SEH geïnspecteerd en gepalpeerd is blijkt uit de documentatie van een niet drukpijnlijke cervicale en thoracale wervelkolom. Drie uur na die vaststelling werd door verweerder dat onderzoek dus niet herhaald en dat valt verweerder gelet op het voorgaande niet tuchtrechtelijk te verwijten.
5.5. Dat verweerder ar rogant is geweest is thans niet goed vast te stellen. Dat verweerder heeft uitgelegd wat de financiële consequenties kunnen zijn als een patiënt zonder indicatie opgenomen blijft, is daartoe onvoldoende. Met de kennis van nu over de ribfracturen van klager, is een dergelijke opmerking wrang. Verweerder had die kennis echter toen niet.
5.6. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Het college realiseert zich dat een dergelijk oordeel geen recht doet aan de ervaring van klagers in de dagen na het ongeval volstrekt niet serieus genomen te zijn in hun, naar achteraf is gebleken, terecht en aanhoudend geuite zorg dat er wel degelijk een medische indicatie was voor opname, te weten de 9 negen ribfracturen. De angst destijds en de boosheid na afloop zijn goed te begrijpen. Het medisch tuchtrecht kan echter niet anders dan het geheel aan gebeurtenissen opknippen en per individuele hulpverlener toetsen of een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Dit is hier niet het geval.
6. De beslissing
Het college wijst de klacht af.
Aldus beslist op 17 april 2018 door:
mr. J. Recourt, voorzitter,
drs. E. J. Mulder en jhr. dr. W.F. van Tets, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door mr. S. van Excel, secretaris.
WG secretaris WG voorzitteR