ECLI:NL:TGZRAMS:2018:31 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/292

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:31
Datum uitspraak: 15-03-2018
Datum publicatie: 15-03-2018
Zaaknummer(s): 2017/292
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager, die werkzaam is als dakwachtmonteur, verwijt de bedrijfsarts onder andere dat deze hem onterecht en zonder overleg met de behandelend artsen heeft geadviseerd zijn werkzaamheden in eigen werk te hervatten. Ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 augustus 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

bedrijfsarts,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r ,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het proces-verbaal van het op 23 oktober 2017 gehouden vooronderzoek;

- de op 8 februari 2018 binnengekomen brief met bijlage van de gemachtigde van verweerder.

De klacht is op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerder werd bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga voornoemd.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren juli 1966, is werkzaam als dakwacht monteur.

2.2. Verweerder is als bedrijfsarts werkzaam bij arbodienst E.

2.3. In augustus 2014 is er bij klager een tumor uit zijn mond verwijderd. Sindsdien is hij bekend met clusterhoofdpijn. Hij gebruikt onder meer Fentanyl en Tramadol als hij een pijnaanval heeft.

2.4 Op 22 november 2016 heeft klager een deur tegen zijn hoofd gekregen, met als gevolg een (zware) hersenschudding. Klager heeft zich vervolgens op 23 november 2016 ziek gemeld.

2.5 Op 15 december 2016 heeft er een eerste consult plaatsgevonden bij verweerder. Verweerder heeft klager toen niet in staat geacht om te werken en geadviseerd om klager na diens vakantie halve dagen te laten werken en het werk na twee weken volledig te laten hervatten.

2.6 Op 9 januari 2017 heeft verweerder klager voor de tweede keer gezien. Verweerder heeft klager ook toen niet in staat geacht om te werken en geadviseerd het bezoek van klager aan de specialist af te wachten en bij gelijkblijvende inzichten en verder herstel daarna voorzichtig te starten met halve dagen eigen werk met een collega mee en na een week volledig.

2.7 Verweerder heeft klager op 26 januari 2017 voor de derde keer gezien. In de door verweerder opgemaakte rapportage van dit consult staat, voor zover van belang:

“Stand van zaken Meneer is bij de specialist geweest en wordt verder begeleid door een specialist om weer te herstellen. Zij beperkingen ten aanzien van de energie en concentratie nemen af, meneer is wel langzaam aan het herstellen, maar wel in een wat wisselend beloop.

Re-integratievoorstel Op zo kort mogelijke termijn mediation weer doorzetten

Aanvullend advies Op 6 februari starten met twee halve dagen meelopen met collega eigen werk. Na drie weken werken naar vijf halve dagen. als het goed gaat opbouw eigen werk naar volledig in stappen. Meneer gaat nog naar een specialist voor een medisch herstelplan.

Prognose Ik verwacht herstel in twee maanden.”

2.8 Op 14 februari 2017 heeft er een telefonisch consult plaatsgevonden. In de door

verweerder opgemaakte rapportage van dit consult staat, voor zover relevant:

“Stand van zaken Meneer heeft, zo heb ik telefonisch kunnen vaststellen tijdelijk toegenomen beperkingen. Hij mag niet op hoogtes of werken in een omgeving waar concentratie en alertheid vereist is. Behandeling is in mijn ogen noodzakelijk en tijdelijk.

Re-integratievoorstel Advies is daarom om door te gaan met mediation en behandeling drie weken af te wachten. En dan in F te starten voor twee dagdelen en op te bouwen naar volledig

Aanvullend advies Doorgaan met mediation

Prognose Ik verwacht dat meneer volledig en duurzaam hervat met het verkrijgen voldoende arbeidsritme en regelmaat.”

2.9 Op 6 maart 2017 heeft er weer een consult bij verweerder plaatsgevonden. In de

door verweerder opgemaakte rapportage van dit consult staat, voor zover van belang:

“Stand van zaken Meneer moet in mijn ogen werkritme opbouwen en volledig gaan werken in regelmaat en niet langer thuisblijven.

Re-integratievoorstel Mijn advies opbouwen in tijd en taken: eerst twee weken meelopen voor twee keer vier uur, dan vijf keer vier uur gedurende twee weken, daarna in twee stappen naar eigen uren en de stap naar zelfstandig werken.

Aanvullend advies Uiterste datum voor herstel: 6 mei

Prognose Herstel in twee maanden”

2.10 Klager heeft het UWV om een deskundigenoordeel gevraagd. De verzekeringsarts

van het UWV heeft in zijn rapport van 8 mei 2017 geconcludeerd dat klager op 6 maart 2017

niet geschikt was voor werkzaamheden waarbij sprake is van verhoogd persoonlijk risico (bij

verminderde alertheid).

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. een onjuist advies heeft uitgebracht;

2. geen medische informatie heeft willen opvragen bij de huisarts en/of de neuroloog van klager;

3. zich ten onrechte heeft bemoeid met het mediationtraject tussen klager en diens werkgever.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van profes sioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Verder staat bij de beoordeling het persoonlijk handelen van verweerder centraal.

5.2. Klager verwijt verweerder allereerst dat hij een “levensgevaarlijk” advies heeft uitgebracht door te adviseren dat klager weer in staat is om zijn (eigen) werkzaamheden uit te voeren. Klager heeft meerdere pijnaanvallen per dag en slikt veel zware pijnmedicatie, waardoor het voor hem onmogelijk is om te werken, aldus klager.

5.3. Het college overweegt als volgt. Klager is sinds augustus 2014 bekend met clusterhoofdpijn. Hij heeft zich sindsdien steeds ziekgemeld als hij een pijnaanval had; aanvankelijk meerdere keren per week, maar vanaf medio 2016 ongeveer twee dagen per maand. De pijnaanvallen vonden toen voornamelijk ’s avonds plaats. Op 22 november 2016 heeft klager een deur tegen zijn hoofd gekregen, met een (zware) hersenschudding en verergering van zijn aanvallen van clusterhoofdpijn tot gevolg. Verweerder heeft, nadat hij klager op 15 december 2016 en 9 januari 2017 nog niet in staat achtte om te werken, op 26 januari 2017 geadviseerd om met de re-integratie van klager te starten. Op 14 februari 2017 heeft verweerder, nadat klager telefonisch melding had gemaakt van een aanval van clusterhoofdpijn, geadviseerd dat klager zich gedurende drie weken op zijn herstel zou focussen en pas daarna weer een start zou maken met de werkhervatting. Op 6 maart 2017 heeft verweerder een concreet werkhervattingsschema geadviseerd. Uit de aantekeningen van verweerder van de verschillende spreekuren blijkt dat verweerder steeds met klager heeft besproken op welke manier de re-integratie van klager vorm zou kunnen worden gegeven. Uit die aantekeningen blijkt ook dat klager in januari 2017 graag weer aan het werk wilde en zelf met een re-integratievoorstel kwam. De re-integratieadviezen van verweerder zijn aldus in nauwe samenspraak met klager tot stand gekomen. Mede gezien de voorgeschiedenis van klager – hij is al sinds augustus 2014 bekend met clusterhoofdpijn en heeft sindsdien steeds gewerkt, tenzij hij een aanval had – is het college van oordeel dat het advies van verweerder om te starten met de re-integratie van klager niet onverantwoord is. Verweerder had de verwachting dat het weer de goede kant op ging met klager en daarvoor waren ook aanwijzingen (minder pijnaanvallen). Klager heeft voorts ter zitting toegelicht dat hij een pijnaanval voelt aankomen en dat hij dan nog voldoende tijd heeft om van het dak af naar beneden te komen. Anders dan klager kennelijk veronderstelt, heeft verweerder niet geadviseerd dat klager ook zijn werkzaamheden dient uit te voeren als hij een pijnaanval heeft en hiervoor medicatie (heeft) gebruikt. Zoals verweerder heeft toegelicht kan en mag klager dan niet autorijden en niet op hoogtes werken.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel I ongegrond is. Het college geeft verweerder wel mee dat het aanbeveling verdient om de werkomstandigheden beter in het medisch dossier te documenteren.

5.5. Klager verwijt verweerder voorts dat hij geen medische informatie heeft opgevraagd bij de huisarts en de neuroloog van klager. Dit valt verweerder echter niet tuchtrechtelijk te verwijten. De medische situatie van klager was voor verweerder immers voldoende duidelijk. Daar komt bij dat uit de spreekuuraantekeningen van verweerder blijkt dat klager verweerder steeds op de hoogte heeft gehouden van zijn bezoeken aan de huisarts en de neuroloog. Klachtonderdeel II is eveneens ongegrond.

5.6. Het verwijt van klager dat verweerder zich ten onrechte zou hebben bemoeid met het mediationtraject tussen klager en diens werkgever is eveneens ongegrond. Het behoort immers tot de taak van een bedrijfsarts om (ook) te adviseren over een eventueel mediationtraject. Niet is gebleken dat verweerder hierbij de grens van zijn bevoegdheid heeft overschreden.

5.7. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. M. van Walraven, voorzitter,

mr. drs. R.L. Kloots, drs. D.E. de Jong en mr. drs. E.G. van der Jagt, leden-arts,

mr. drs. M.P. Sombroek-van Doorm, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S. van Excel, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g. secretaris w.g. voorzitter