ECLI:NL:TGZRAMS:2018:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/303
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2018:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 05-03-2018 |
Datum publicatie: | 05-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 2017/303 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager ontvangt sinds 1999 een uitkering op grond van de WAO. In 2002/2003 is hij naar het buitenland geemigreerd. In 2010 heeft hij zicha arbeidsongeschiktgemeld met toegenomen klachten. Hierover zijn diverse procedures gevoerd, waarbij verweerder als verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische bezwaren van klager heeft heroverwogen. Klager verwijt verweerder dat verweerder daarbij onvoldoende, onvolledige en onjuiste diagnostiek heeft toegepast en onjuiste conclusies heeft getrokken. Verweerder voert verweer. Ongegrond |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 25 augustus 2017 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
k l a g e r ,
tegen
C,
arts,
werkzaam te D,
v e r w e e r d e r ,
gemachtigde: mr. A.G. Jansen.
1. De procedure
1.1. Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;
1.2. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
1.3. De klacht is in raadkamer behandeld.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager, geboren op september 1966, heeft zich per 10 augustus 1998 ziek gemeld vanwege psychische klachten voor het werk van veldwerker (jeugdzorg) voor 32 uur per week. Na een wachttijd van 52 weken is hij volledig afgekeurd in het kader van de WAO. In 2002/2003 is klager naar B geëmigreerd.
2.2. Na een WAO-herbeoordeling is klager gedeeltelijk afgekeurd. Klager heeft hiertegen diverse beroeps- en hoger beroepsprocedures gevoerd, waarbij klager in het ongelijk is gesteld. Klager is in 2005 in Nederland onderzocht door diverse deskundigen op verzoek van het UWV. In 2008 is de arbeidsongeschiktheid van klager na een herbeoordeling door diverse deskundigen vastgesteld op 35-45%. Dit is uiteindelijk bevestigd door de Centrale Raad van Beroep.
2.3. Klager heeft zich per 23 april 2010 arbeidsongeschikt gemeld met toegenomen klachten. Hij is op 1 november 2010 op het spreekuur gezien door een verzekeringsarts i.o. Deze verzekeringsarts heeft expertises laten verrichten door een neuroloog, oogarts en psychiater. De verzekeringsarts heeft hierna gesteld – kort gezegd - dat de belastbaarheid van klager sinds de vorige WAO-herbeoordeling, niet verder is afgenomen. Dit oordeel is bevestigd door de mede-ondertekenende verzekeringsarts. Klager heeft vervolgens bezwaar ingesteld.
2.4. Verweerder heeft als verzekeringsarts bezwaar en beroep (B&B) de medische bezwaren van klager heroverwogen. Verweerder was het blijkens de door hem in dit kader opgestelde rapportages (d.d. 27-09-2011) eens met het primair medisch oordeel (afgezien van een kleine technische aanpassing omdat aanvankelijk was uitgegaan van een verkeerde functionele mogelijkheden lijst, FML). Het bezwaar van klager is hierna ongegrond verklaard. Het vervolgens door klager ingestelde beroep (in welke procedure nader verzekeringskundig onderzoek is verricht en verweerder op 20-02-2012 heeft gerapporteerd) is bij beslissing van 18 juli 2014 ongegrond verklaard evenals het hierna door klager ingestelde hoger beroep, dat op 19 september 2014 ongegrond werd verklaard door de Centrale Raad van Beroep (CRvB), in welke procedure verweerder eveneens als verzekeringsarts B&B is ingeschakeld geweest (rapportage d.d. 02-08-2012).
2.5. Gedurende deze procedures heeft klager nog twee verzoeken tot het nemen van een herzien besluit gedaan (van 21 november 2008) in verband met verergering long- en nekklachten. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is naar aanleiding hiervan ongewijzigd gebleven. Klager heeft hiertegen eveneens bezwaar en (vervolgens) beroep ingesteld, waarbij verweerder als arts bezwaar en beroep betrokken was (rapportage d.d. 01-07-2016 en rapportages d.d. 16-09-2016 en 25-10-2016). Het bezwaar van klager is vervolgens ongegrond verklaard bij beslissing van 19 juli 2016. Ook het beroep hiertegen van klager is ongegrond verklaard. Klager heeft daarna hoger beroep ingesteld.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder in zijn algemeenheid onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan zijn taak als arts om een juiste diagnose te stellen en vragen te beantwoorden zodat een juist beeld wordt verkregen van de aandoening(en) van klager. Klager formuleert in zijn klaagschrift ter onderbouwing hiervan van deze overkoepelende klacht (onvoldoende diagostiek, onvolledige en onjuiste diagnostiek en onjuiste conclusies) de volgende klachtonderdelen:
a. Nu het verweerder duidelijk was dat er een psychiatrisch onderzoek had plaatsgevonden, had hij dit onderzoek alleen mogen gebruiken indien er een (deugdelijk) rapport van was opgesteld;
b. Verweerder heeft zijn taak verzuimd om als bezwaarverzekeringsarts te concluderen dat psychiatrisch onderzoek nodig was;
c. Verweerder had onderzoek moeten inwinnen wat betreft zijn oogklachten (wat betreft het verschil in beoordeling Nederland en B);
d. Verweerder heeft ten onrechte uitspraken gedaan over oogklachten in 2016 zonder zelf onderzoek verricht te hebben;
e. Verweerder had onderzoek moeten doen naar thoraxklachten gezien de informatie van longarts E;
f. Verweerder stelt ten onrechte dat klachten van duizeligheid niet verzekerd zijn;
g. Verweerder weigert te aanvaarden dat beperkingen gesteld kunnen worden ter preventie van het ontstaan van een aandoening;
h. Verweerder kijkt ten onrechte alleen naar objectieve beperkingen in plaats van de precieze diagnose te stellen;
i. Verweerder negeert bestaande protocollen;
j. Verweerder stelt onjuiste CAS-codes, althans wijzigt deze niet in bezwaar en beroep;
k. Verweerder negeert de conclusies van de arts in B wat betreft zijn mobiliteitsbeperkingen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1. Vooropgesteld wordt dat de inhoudelijke bezwaren die klager uit tegen de WAO-procedure zelf niet kunnen worden getoetst in een tuchtrechtelijke procedure. De klachten die klager heeft geuit over het door verweerder verrichte onderzoek (uitmondend in de rapportages van verweerder) kunnen wel worden getoetst. Het tuchtcollege ziet aanleiding de resterende klachtonderdelen hieronder gezamenlijk te behandelen.
5.2. Volgens vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie een rapportage vanuit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid dient te voldoen aan bepaalde eisen, zodat uit het rapport het volgende volgt:
a. de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het berust;
b. een geschikte methode van onderzoek om de voorgelegde vraagstelling te beantwoorden;
c. een inzichtelijke en consistente uiteenzetting van gronden die de conclusies steunen;
d. de bronnen waarop het berust, daaronder begrepen de gebruikte literatuur en de geconsulteerde personen
e. en dient de rapporteur binnen de grenzen van zijn deskundigheid te blijven.
Hierbij wordt ten volle getoetst of het onderzoek door de arts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Wat betreft de conclusie van de rapportages wordt beoordeeld of de deskundige in redelijkheid tot zijn of haar conclusie heeft kunnen komen.
5.3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep moet de primaire beoordeling heroverwegen in het licht van de ingediende bezwaren en daarbij aan geven of het primaire onderzoek correct is uitgevoerd en de genomen beslissing verdedigbaar wordt geacht, hetgeen in de onderhavige zaak ook is gebeurd. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het feit dat klager thans meer klachten ervaart niet ontkend wordt, maar dat er enkel rekening kan worden gehouden met relevante objectiveerbare klachten in het kader van de beoordeling arbeidsongeschiktheid. Niet verzekerde klachten alsmede mogelijke klachten in de toekomst vallen hier niet onder. Verweerder is binnen dat kader tot de conclusie gekomen dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. Uit de rapportages volgt dat de stukken door verweerder uitgebreid zijn bestudeerd. De rapportages van de primair beoordelend (verzekerings)arts en de expertises van de neuroloog, oogarts en psychiater zijn alle meegewogen. Op alle medisch inhoudelijke bezwaargronden is voor zover deze relevant waren, ingegaan. Dit geldt eveneens voor de in hoger beroep ingebrachte medische gronden. Verweerder heeft verder terecht aangevoerd dat het niet gebruikelijk is om (alle) gebruikte richtlijnen kenbaar in de rapportages te verwerken en dat de CAS-codes niet relevant zijn voor de beoordeling. De rapportage voldoet gezien het voorgaande aan genoemde eisen en verweerder heeft gezien de (recente) medische informatie in het dossier in redelijkheid tot zijn conclusies over de belastbaarheid van klager kunnen komen. Op basis van de stukken van het dossier vindt het tuchtcollege evenmin aanleiding te concluderen dat verweerder zelf nader onderzoek had moeten doen of had moeten laten doen.
5.4. Gezien het voorgaande is het tuchtcollege van oordeel dat verweerder in zijn rapportages een voldoende zorgvuldig onderbouwd oordeel heeft gegeven. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het college wijst de klacht af.
Aldus beslist op 5 maart 2018 door:
mr. J. Recourt, voorzitter,
drs. M. Keus, verzekeringsarts en drs. A. Wewerinke, huisarts
bijgestaan door mr. C. Neve, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter