ECLI:NL:TGZRAMS:2018:21 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/374VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:21
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 26-01-2018
Zaaknummer(s): 2017/374VP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, doorhaling inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht ingediend door psychiatrisch ziekenhuis tegen sociaal psychiatrisch verpleegkundige in verband met grensoverschrijdend gedrag jegens meerdere patiënten. Gegrond, doorhaling inschrijving register.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 oktober 2017 binnengekomen klacht van:

A,

gevestigd te B,

k l a a g s t e r ,

gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem,

tegen

C,

verpleegkundige,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r d e r .

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

- het ter zitting overgelegde memo van 15 januari 2018.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op de openbare zitting van 16 januari 2018 behandeld.

Klaagster was aanwezig. Verweerder was afwezig zonder bericht van verhindering. Klaagster werd bijgestaan door mr. Heeren voornoemd.

2. De feiten

2.1 Klaagster is een psychiatrisch ziekenhuis dat deel uitmaakt van de D. Verweerder heeft 17 jaar binnen de D gewerkt. Hij is vanaf 2015 tot 31 maart 2017 in dienst geweest bij klaagster in de functie van sociaal psychiatrisch verpleegkundige en begeleide patiënten in de thuissituatie volgens de methoden f-act. Daartoe bezocht hij onder meer patiënten thuis.

2.2 Verweerder heeft vanaf september 2016 een aantal maanden een seksuele relatie gehad met een patiënte. Verweerder en deze patiënte hebben elkaar regelmatig ontmoet bij de patiënte thuis, in de auto en opslag box van verweerder en op het kantoor van het Fact team. Het kwam daarbij herhaaldelijk tot seksuele contacten.

2.3 Nadat deze relatie bekend is geworden, heeft klaagster een intern onderzoek ingesteld. Op grond van dit onderzoek heeft klaagster geconcludeerd dat ook sprake is geweest van ongewenste intimiteiten van verweerder met drie andere patiënten in de periode april 2016 – april 2017. Deze intimiteiten bestonden onder meer uit betastingen van borsten, billen en benen en strelingen over de buik.

2.4 Op 21 februari 2017 heeft verweerder feitelijk zijn werkzaamheden bij klaagster beëindigd. De arbeidsrelatie is geëindigd op 31 maart 2017.

2.5 Verweerder heeft na 21 februari 2017 het elektronisch patiëntendossier (EPD) van klaagster ten aanzien van een aantal patiënten regelmatig geraadpleegd.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond, in de vorm van een persoonlijke en seksuele relatie met één in behandeling zijnde patiënte en ongewenste intimiteiten met drie andere patiënten;

2. na beëindigen van zijn werkzaamheden veelvuldig en zonder noodzaak het EPD van klaagster heeft geraadpleegd.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder erkent dat sprake is geweest van een seksuele relatie met een patiënte en dat sprake is geweest van grensoverschrijdend gedrag bij een andere patiënte. Het spijt verweerder dat hij misbruik heeft gemaakt van patiënten. Hij is bezig met herstel en hulpverlening.

Verweerder erkent dat hij in het EPD heeft gekeken na de feitelijke beëindiging van het dienstverband.

5. De beoordeling

5.1 Vast staat dat tussen verweerder en een patiënte sprake is geweest van een seksuele relatie tijdens de behandelrelatie. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat verweerder grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond in de zin van ongewenste intimiteiten met drie andere patiënten.

In de brochure ‘Het mag niet, het mag nooit: Seksueel grensoverschrijdend gedrag in de gezondheidszorg van december 2016 van de Inspectie voor de Gezondheidszorg, is onder 1 het volgende opgenomen: “Duidelijk is dat seksueel grensoverschrijdend gedrag niet toegestaan is in de relatie tussen zorgverleners en cliënten. Wie hulp zoekt, moet kunnen rekenen op goede en veilige zorg. Verkrachting, aanranding, maar ook seksuele toespelingen mogen niet. Ook mag een zorgverlener geen seksuele relatie aangaan met een cliënt.”

In de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden (januari 2015) is in artikel 2.4 opgenomen: “Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager (…) professionele grenzen in acht. Dit betekent onder andere dat ik (…) geen misbruik maak van de afhankelijke positie van de zorgvrager (…) geen intieme en/of seksuele relatie aanga met de zorgvrager (…) mij niet schuldig maak aan intimidatie of geweld”.

Het college oordeelt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met genoemde brochure en Beroepscode door een seksuele relatie aan te gaan met een patiënte binnen de behandelrelatie en door grensoverschrijdend gedrag ten aanzien van drie andere patiënten. Verweerder is met zijn handelen ver buiten de grenzen getreden van hetgeen van een redelijk bekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Hij heeft zijn hoedanigheid van verpleegkundige misbruikt ten behoeve van zijn eigen verlangens.

Naar het oordeel van het college is het handelen van verweerder volstrekt onaanvaardbaar.

Het eerste klachtonderdeel is derhalve gegrond .

5.2 In artikel 2.13 van de Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgende is opgenomen: ‘Als verpleegkundige/verzorgende respecteer en bescherm ik de privacy van de zorgvrager. Dat betekent onder andere dat ik mij ervoor inzet dat inbreuk op de privacy van de zorgvrager zich tot een minimum beperkt’. Verweerder heeft erkend dat hij zich na beëindiging van de behandelrelatie zonder toestemming toegang heeft verschaft tot het EPD van patiënten. Verweerder heeft hiermee in strijd gehandeld met de verplichting om inbreuken op de privacy van de patiënt tot een minimum te beperken, zoals is opgenomen in voornoemd artikel van de Beroepscode. Op grond hiervan acht het college het tweede klachtonderdeel gegrond.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënten had behoren te betrachten.

5.4 Bij de keuze van de maatregel moet de preventieve werking het uitgangspunt zijn. Volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege zijn gedragingen zoals die aan verweerder worden verweten zodanig in strijd met hetgeen van een integere en betrouwbare zorgverlener verwacht mag worden dat ten minste een schorsing van de inschrijving in het BIG-register passend en geboden is (CTG 10 april 2014 C2013.226). Het college is echter van oordeel dat er in deze zaak verzwarende omstandigheden zijn, die maken dat aan verweerder een zwaardere maatregel dan een schorsing dient te worden opgelegd. Daartoe overweegt het college het volgende.

Verweerder heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie van de aan zijn zorg toevertrouwde patiënten ten behoeve van zijn eigen seksuele verlangens. Hij heeft misbruik gemaakt van zijn positie van verpleegkundige en de daarbij behorende omstandigheid dat hij bij zijn slachtoffers aan huis kwam en hun vertrouwen genoot. Hij heeft de veiligheid van zijn patiënten in hun eigen huis en hun welbevinden ernstig geschaad. Ook het aanzien van de beroepsgroep heeft met dergelijk ernstig normoverschrijdend gedrag schade geleden. Herhaling van het verweten gedrag dient voorkomen te worden. Het college heeft niet de overtuiging bekomen dat het gedrag van verweerder zich niet zal (kunnen) herhalen.

Uit hetgeen ter zitting door klaagster naar voren is gebracht en de overlegde memo en politiemutatie blijkt dat verweerder nog tot en met zeker 16 december 2017 seksueel getint (internet)contact heeft gehad met één van de slachtoffers.

Verweerder is niet op de zitting verschenen en heeft zich niet toetsbaar opgesteld.

Gelet op deze feiten en omstandigheden zal het college daarom de maatregel van doorhaling opleggen en wel met onmiddellijke ingang.

5.5 Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht in al haar onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel op van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register;

- voor zover die inschrijving inmiddels zou zijn doorgehaald of binnen de beroepstermijn wordt doorgehaald: ontzegt aan verweerder het recht om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven;

- legt tevens, bij wijze van voorlopige voorziening, een terstond van kracht worden schorsing van de inschrijving van verweerder op;

- bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het Tijdschrift voor Verpleegkunde (TVZ) en het tijdschrift Nursing ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

drs. P.A. Arnold, D.M. van Etten M anp, E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundigen,

mr. R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris WG voorzitter