ECLI:NL:TGZRAMS:2018:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/373VP

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:20
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 26-01-2018
Zaaknummer(s): 2017/373VP
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Klacht van psychiatrisch ziekenhuis tegen medewerkster (verpleegkundige). De verpleegkundige wordt verweten een relatie te zijn aangegaan met een aan haar toevertrouwde patiënte. Gegrond. Voorwaardelijke schorsing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 9 oktober 2017 binnengekomen klacht van:

A,

gevestigd te B,

k l a a g s t e r

gemachtigde: mr. J.A. Heeren, advocaat te Haarlem,

tegen

C,

verpleegkundige,

destijds werkzaam te B,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. M. Vetkamp, advocaat te Soest.

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op een openbare zitting behandeld. Partijen, klaagster vertegenwoordig door mevrouw D, waren aanwezig. Klaagster werd bijgestaan door

mr. Heeren voornoemd en verweerster door mr. C.D.R. Schoonderbeek, namens

mr. Vetkamp voornoemd.

Partijen en hun advocaten hebben een mondelinge toelichting gegeven.

2. De feiten

2.1 Klaagster is een psychiatrisch ziekenhuis dat deel uitmaakt van de D. Verweerster was gedurende 24 jaar bij klaagster werkzaam als verpleegkundige en verbonden aan het IBT-team. IBT staat voor ‘Intensieve Behandeling Thuis’, wat inhoudt dat patiënten met psychiatrische problemen en een opname-indicatie in plaats van die opname kortdurend intensief (doorgaans gedurende zes weken) thuis worden begeleid. Behandeling van de patiënt richt zich op stabilisatie van de psychische klachten in de thuissituatie, bijvoorbeeld door het zorgen voor een goede dagstructuur en dagactiviteiten, ontspanningsoefeningen en gedragstherapie. Teneinde een patiënt continue zorg te kunnen leveren, worden meerdere behandelaren aan een patiënt toegewezen.

2.2 Op 22 december 2015 vond bij klaagster een intakegesprek plaats van een nieuwe patiënte, mevrouw L. Mevrouw L kwam in aanmerking voor IBT en kwam op die basis in behandeling bij klaagster. Het doel van de behandeling van mevrouw L was haar voor te bereiden op een vervolgtraject (psychotraumazorg). Op 21 januari 2016 vond in dat kader het eerste thuisbezoek plaats. Dit thuisbezoek werd afgelegd door een collega van verweerster. De opvolgende thuisbezoeken werden veelal afgelegd door verweerster. Op 23 februari 2016 werd mevrouw L opgenomen in de E te F (gespecialiseerd in psychotraumazorg) en eindigde de behandeling bij klaagster.

2.3 Verweerster bemerkte dat zij gedurende de zorg voor mevrouw L gevoelens voor haar had gekregen en dat zij mevrouw L miste. Zij heeft om die reden na ongeveer een maand na beëindiging van de behandeling van mevrouw L bij klaagster contact opgenomen met mevrouw L. De gevoelens werden beantwoord. Verweerster en mevrouw L zijn een relatie aangegaan en wonen sinds eind januari 2017 samen.

2.4 Verweerster heeft eind 2016 aan enkele collega’s toevertrouwd dat zij een relatie had met mevrouw L. Op enig moment heeft ook de leidinggevende via een collega van verweerster kennis gekregen van de relatie. Op 5 januari 2017 heeft een gesprek met deze leidinggevende plaatsgevonden, waarin verweerster haar relatie uit de doeken heeft gedaan.

2.5 Een tweede gesprek met de leidinggevende en de jurist van de instelling vond plaats op 10 januari 2017. Verweerster is op dat moment op non-actief gesteld. Het dienstverband tussen klaagster en verweerster is door middel van een vaststellingsovereenkomst op 31 mei 2017 beëindigd.

2.6 Klaagster heeft de relatie op 11 januari 2017 gemeld aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (thans Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o.). Het onderzoek door de Inspectie – feitelijk de instelling, klaagster – loopt nog.

2.7 Verweerster heeft een nieuwe dienstbetrekking, waar zij openheid van zaken heeft gegeven over de tuchtprocedure en het onderzoek door de Inspectie.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tijdens de behandeling een relatie is begonnen met de aan haar zorg toevertrouwde patiënte mevrouw L.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen erkend, maar benadrukt dat de relatie pas is begonnen na beëindiging van de behandelrelatie. Verweerster wijst voorts op haar persoonlijke omstandigheden.

5. De beoordeling

5.1 In deze zaak staat ter beoordeling of verweerster de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening heeft overschreden, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de be roepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college kan hierover kort zijn: door het initiatief nemen tot en het aangaan van een intieme relatie met mevrouw L heeft zij de voor verpleegkundigen geldende beroepsnormen overschreden. Daarbij laat het college in het midden of mevrouw L nog bij klaagster (en verweerster) in behandeling was of niet meer. In elk was er een initiatief van verweerster zeer kort erna (een maand) en was mevrouw L elders nog in behandeling.

Verweerster heeft evenzeer de voor verpleegkundigen geldende beroepsnormen overschreden door haar leidinggevende niet in een vroeg stadium in kennis te stellen van haar gevoelens. Hiervan was pas op 5 januari 2017 sprake (en aanvankelijk was verweerster het zelfs in het geheel niet van plan getuige de what’s app wisseling met een collega).

5.2 Het college wijst ter toelichting van zijn oordeel ten eerste op de ‘Beroepscode Verpleegkundigen en Verzorgenden (januari 2015)’, waarin – voor zover van belang –beschreven staat dat een verpleegkundige de professionele grenzen in acht neemt en dat dit betekent dat er geen intieme en/of seksuele relatie wordt aangegaan met de zorgvrager (artikel 2.4). Voorts wordt gewezen op de ‘Handreiking Omgaan met aspecten van seksualiteit tijdens de beroepsuitoefening’ (2011), waarin – voor zover van belang – beschreven staat dat er geen plaats is voor een seksuele relatie met een zorgvrager.

In het bijzonder voor vragen rondom het aangaan van een relatie met een ex-zorgvrager, zoals in dit geval, is de a anvullende notitie ‘Over een relatie met een ex-zorgvrager’ (2015) van belang, tevens vervat in een document ‘Kernpunten’. In deze notitie staat het volgende beschreven:

Binnen de zorgrelatie

· Vanuit beroepsmatig perspectief is er geen ruimte voor een seksuele en/of liefdesrelatie met een zorgvrager binnen de zorgrelatie ook al stemt de zorgvrager daarmee in.

· Als je merkt dat er gevoelens zijn of ontstaan bij de zorgvrager en/of bij jezelf:

o Bespreek je gevoelens met een vertrouwd persoon (bijvoorbeeld een wijze maar kritische vriend). Denk daarbij wel aan het beroepsgeheim.

o Bespreek de gevoelens van jou en/of de zorgvrager met een vertrouwde collega, de vertrouwenspersoon of je leidinggevende en zoek samen naar wat een verantwoorde houding of gedrag kan zijn.

o Zorg (bij sterke gevoelens) voor afstand tussen jou en de zorgvrager.

o Draag daarom de zorg bij voorkeur over aan een collega.

o Beëindig de zorgrelatie met de zorgvrager op een zorgvuldige manier.

Direct na beëindiging van de zorgrelatie

· Er is vanuit beroepsmatig perspectief geen ruimte voor een seksuele of liefdesrelatie met de zorgvrager meteen na het beëindigen van de professionele zorgrelatie. Dat betekent onder meer:

o Dat je zelf geen contact zoekt met een ex-zorgvrager meteen of kort na het eind van de zorgrelatie, bijvoorbeeld via sociale media, email, sms, whatsapp of gewoon telefonisch.

o Dat als een ex-zorgvrager contact opneemt met jou, je dit contact afhoudt en het bespreekt in het team of met je leidinggevende.

Een periode van reflectie en afkoeling vóór een eventuele relatie

· Bespreek je gevoelens met een vertrouwd persoon (bijvoorbeeld een wijze vriend), die jou goed kent en samen met jou kritisch naar de situatie kan kijken. Ga samen na wat een verantwoorde houding of gedrag kan zijn. Denk wel aan het beroepsgeheim.

· Stel jezelf (al dan niet in gesprek met de goede vriend of vertrouwde collega) de volgende vragen als je overweegt een relatie met een ex-zorgvrager aan te gaan:

o Waarom benadert de ex-zorgvrager mij voor een relatie of waarom zou ik contact op willen nemen met de ex-zorgvrager met het oog op een eventuele relatie?

o Waarom klikt het tussen mij en de zorgvrager?

o Hoe vrij is de zorgvrager?

Ø Hoe langdurig en/of intens was de zorgrelatie?

Ø In welke mate speelde afhankelijkheid een rol van betekenis?

Ø Wat was de aard van de zorgrelatie?

Ø Bevindt de zorgvrager zich nog steeds in een zorgrelatie (alleen niet met mij)?

o Welke periode van reflectie en afkoeling past bij de duur, intensiteit en aard van de zorgrelatie? Daarbij geldt:

- Hoe langduriger en intensiever de zorgrelatie, hoe langer de periode van reflectie en afkoeling moet zijn.

- Wees voorzichtig met het aangaan van een seksuele of liefdesrelatie met de zorgvrager, als hij zich nog in een zorgrelatie bevindt ook al is dat niet met jou.

NB: Als de instelling waar je werkt in de eigen gedragscode heeft vastgesteld dat er na beëindiging van de zorgrelatie minstens x maanden verstreken moeten zijn, voordat je contact mag hebben met een ex-zorgvrager, dien je uiteraard deze gedragscode te volgen.”

In dat verband zij gewezen op de gedragscode van de D waarin een afkoelingsperiode van twee jaar vermeld staat.

5.3 Het moge duidelijk zijn dat verweerster met haar handelen dus gehandeld heeft in strijd met de beroepsnormen en daarmee heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg had behoren te betrachten en dat de klacht gegrond is. Daarbij zij benadrukt dat de reden dat het aangaan van een intieme relatie met een (ex-)cliënt niet is toegestaan – het is zelfs strafbaar gesteld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht – hierin is gelegen dat in een dergelijke relatie in ieder geval op het moment van het aangaan van de relatie, sprake is een ongelijkwaardige verhouding waarin de patiënt zich in een afhankelijke, kwetsbare positie bevindt. Het aangaan van een affectieve (en seksuele) relatie kan de patiënt schade toebrengen, ook al is dat (nog) niet vastgesteld en ook al stemt de patiënt met de relatie in.

5.4 Wat de op te leggen maatregel betreft merkt het college op dat in beginsel een zware maatregel passend is. Daar doet niet aan af dat verweerster en mevrouw L inmiddels samenwonen; het verloop van de relatie is niet van belang voor het oordeel over het handelen. Voor een lichtere maatregel dan gebruikelijk pleiten de volgende omstandigheden. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerster heeft ingezien wat zij fout heeft gedaan. Zij heeft zich vrijwillig onder behandeling van een psycholoog gesteld en open kaart gespeeld bij haar nieuwe werkgever. Ook speelt mee dat verweerster is ontslagen en te maken heeft met een onderzoek door de Inspectie. Dit alles overziend wordt in deze omstandigheid inschrijving van verweerster in het BIG-register voorwaardelijk geschorst.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht gegrond;

- schorst de inschrijving van verweerster in het BIG-register voor de duur van twaalf maanden en bepaalt dat deze schorsing voorwaardelijk is en niet ten uitvoer zal kunnen worden gelegd, tenzij verweerster voor het einde van een proeftijd van een jaar na het onherroepelijk worden van deze beslissing zich opnieuw schuldig maakt aan tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag,

- bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en met het verzoek tot plaatsing zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Verpleegkundige experts en het tijdschrift Nursing.

Aldus beslist door:

mr. J. Recourt, voorzitter,

drs. P.A. Arnold, D.M. van Etten, Manp en E.M. Vink-de Goeij, leden-verpleegkundigen,

mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist,

bijgestaan door mr. S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG secretaris WG voorzitter