ECLI:NL:TGZRAMS:2018:146 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/140

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:146
Datum uitspraak: 12-12-2018
Datum publicatie: 12-12-2018
Zaaknummer(s): 2018/140
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klager verwijt de verweerder dat hij stelt dat klager zich onder psychiatrische behandeling moet stellen, zonder hem te hebben gezien of gesproken. Hij heeft hiermee het vermoeden bevestigd dat klager psychotisch zou zijn, terwijl dit nooit is gediagnostiseerd. Gegrond. Berisping.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 16 april 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

tegen

C,

Psychiater,

werkzaam te D,

v e r w e e r d e r .

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 17 juli 2018 gehouden mondeling vooronderzoek;

-                      het e-mailbericht van klager van 27 augustus 2018 met de bijlagen.

De klacht is op de openbare zitting van 6 november 2018 behandeld. Partijen waren aanwezig.

2.         De feiten

2.1       Verweerder is werkzaam als psychiater bij E (onderdeel van F te D).

2.2       Klager en zijn ex-vriendin hebben twee kinderen. Klager is medio september 2016 bij G (destijds basispsycholoog bij E) in behandeling gegaan (aanvankelijk via de privépraktijk van G later via E) wegens (vermeende) klachten van ADHD. In deze periode komt de relatie tussen klager en zijn vriendin ten einde. Klager en zijn ex-vriendin hebben de zorg voor de kinderen verdeeld; de afspraak hield op dat moment in dat degene die de zorg voor de kinderen had met de kinderen in de (voorheen) gemeenschappelijke woning verbleef.

2.3       Verweerder heeft klager op 22 november 2016 gezien. In de decursus heeft verweerder over dit consult genoteerd:

Mei 2016 is hij bij H geweest naar aanleidnig van ADHD, daar werd de diagnose vastgesteld op volwassenleeftijd maar niet op kinderleeftijd. De klachten op kinderleeftijd werd bij E vastgelegd. (…). Via zijn huisarts heeft hij Methylfenidaat voorgeschreven gekregen, met succes. Beleid: Medicatie continueren.

2.4       Verweerder heeft op 14 december 2016 telefonisch contact gehad met klager, waarbij klager meedeelde niet naar zijn afspraak te zullen komen en een klacht te willen indienen tegen G.  G heeft klager per mail voorgesteld om een gesprek te voeren in aanwezigheid van onder meer verweerder en de directeur/manager van E.  

2.5       Op 20/21 december 2016 heeft zich een incident voorgedaan tussen klager en zijn ex-vriendin. Op 21 december 2016 zouden de kinderen door klager (die toen de zorg voor de kinderen had) naar school worden gebracht en aan het einde van de schooldag zouden zij door zijn ex-vriendin (die de zorg overnam) van school worden opgehaald. Klager heeft de kinderen op 21 december 2016 afgemeld voor school en naar (een vriendin van) hun oma in Baarn gebracht. De kinderen zijn later die dag door of via Veilig Thuis bij (de vriendin van) hun oma opgehaald en naar een ander adres gebracht.  Klager heeft geruime tijd geen contact met de kinderen mogen hebben.

2.6       Bij e-mailbericht van 21 december 2016 heeft verweerder aan klager bericht:

Naar aanleiding van ons telefonische gesprekken, wil ik u mededelen dat ik me zorg maak over u. Ik wil u verzoeken om een afspraak te maken zodat wij samen kunnen nagaan wat zich op dit moment afspeelt.

Zoals u eerder aangaf, ik ben er voor om u te helpen en te steunen. Ik hoop dat wij de vertrouwensrelatie die tussen cliënt en hulpverlener van cruciaal belang zijn, te kunnen herstellen.

Maar de eerste stap is een open gesprek te voeren.

2.7       Bij e-mailbericht van 23 december 2016 heeft verweerder aan klager bericht:

Naar aanleiding van een telefonische gesprek met u, wil ik mededelen dat ik geen psychotische verschijnselen heb kunnen vaststellen bij u.

2.8       In een rapportage-veiligheidsplan van Veilig Thuis van 24 februari 2017 is voor zover hier relevant vermeld:

Informatie van informanten

G. de J(..)/C (E) 22-12-2016

G. de J(…)

(…)

Hij maakt zich wel zorgen om de veiligheid van de kinderen, in het bijzijn van vader. Hij vindt hem op dit moment onbetrouwbaar en onvoorspelbaar in zijn gedrag. (…) De partner van dhr. de J(…) had aangegeven bang te zijn dat hij de kinderen mee zou nemen.

Psychiater C gesproken.

Hij heeft cliënt slechts 1 keer gezien. Zijn advies: Overname behandeling door de crisisdienst, hij moet in ieder geval (als hij zijn kinderen wil blijven zien) akkoord gaan met psychiatrische behandeling.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder op 22 december 2016 aan Veilig Thuis heeft meegedeeld dat klager zijn kinderen alleen zou mogen zien als hij zich onder psychiatrische behandeling zou laten stellen, waarmee hij de uitlatingen van (onder meer) G  dat klager psychotisch zou zijn heeft bevestigd, zonder klager te hebben gezien of substantieel te hebben gesproken en zonder dat ooit de diagnose psychotisch bij klager is gesteld. Dit alles terwijl verweerder klager op 23 december 2016 heeft bericht dat hij geen psychotische verschijnselen heeft kunnen vaststellen.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Bij de beantwoording van de vraag of verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij heeft te betrachten - en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld - stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van een arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Bij de beoordeling staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal. In dat kader oordeelt het college als volgt.

5.2       Verweerder heeft toegelicht dat hij op 22 december 2016 werd gebeld door I (hierna: I), psychiater bij de J en op dat moment consulent van K. Verweerder heeft ontkend dat hij aan I heeft meegedeeld dat klager psychotisch zou zijn of de kinderen alleen zou mogen zien als hij zich onder psychiatrische behandeling zou laten stellen.  

Het college kan niet vaststellen wat verweerder in het telefoongesprek precies tegen I heeft gezegd. Het college is evenwel van oordeel dat dit voor risico van verweerder moet blijven. Verweerder heeft geen enkele aantekening in het EPD gemaakt van het telefoongesprek met I en heeft niet bedongen de verslaglegging van het telefoongesprek door I/Veilig Thuis te mogen inzien voordat deze definitief zou worden gemaakt, hetgeen, mede gelet op de mogelijk verstrekkende gevolgen van het geven informatie in een kader zoals hier aan de orde, wel van verweerder had mogen worden verwacht. Alsdan had een onjuiste weergave van het gesprek in het verslag van Veilig Thuis voorkomen kunnen worden. Het college acht voorts ernstig verwijtbaar dat verweerder I te woord heeft gestaan zonder precies te weten, zoals hij ter terechtzitting heeft erkend, in welke context hem om informatie werd gevraagd en zonder zelf bij klager te verifiëren of hij daarvoor toestemming had gegeven. Ook indien juist is dat I (die ook tot geheimhouding is verplicht) in het telefoongesprek heeft gezegd dat zij toestemming had van klager om verweerder te bellen, dan had verweerder moeten informeren in welke context hem om informatie werd gevraagd en had hij bij klager moeten verifiëren welke informatie verstrekt kon worden. Dat daarvoor geen gelegenheid bestond, heeft het college niet kunnen vaststellen. Verweerder dient als geheimhouder zorg te dragen dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt worden verstrekt dan met toestemming van de patiënt. Verweerder behoorde geen informatie te openbaren tenzij sprake was van een in wet of rechtspraak erkende uitzonderingsgrond, waarvan hier niet is gebleken. Ook indien het juist is dat, zoals verweerder nog heeft betoogd, de situatie zo acuut was dat er geen tijd was om na te gaan of klager toestemming had gegeven, dan had verweerder in ieder geval direct na het telefoongesprek klager hierover moeten inlichten, hetgeen hij heeft nagelaten. Voorts is niet duidelijk wat verweerder heeft beoogd met het emailbericht van 23 december 2016 aan klager (dat niet (ook) aan I van Veilig Thuis was gericht). Verweerder stelt dat hij hiermee fouten van G wilde herstellen, maar zonder nadere toelichting wordt niet duidelijk hoe dit zou moeten worden bewerkstelligd. Het emailbericht van 23 december 2016 wijst eerder op onvolledige dossiervoering van verweerder. Het contact met Veilig Thuis noch het e mailbericht van 23 december 2016 zijn in het dossier terug te vinden.

Het college acht voorts verwijtbaar dat verweerder in de rol van regiebehandelaar, zoals hij tijdens het vooronderzoek heeft erkend, onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen voor het handelen van G in de complexe situatie die medio december 2016 was ontstaan. Het had, zeker nadat hij in de rol van regiebehandelaar G als behandelaar van deze behandeling af had gehaald, op de weg van verweerder gelegen om, het hoe en waarom daarvan met de supervisor van G af te stemmen om de continuïteit van de zorg te borgen. Verweerder heeft te veel overgelaten aan G, die niet BIG geregistreerd was. Verweerder heeft door niet/te laat de regie te nemen bijgedragen aan de chaotische situatie die is ontstaan.

5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht een verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

5.4 Bij de oplegging van de maatregel neemt het college in aanmerking dat verweerder ter terechtzitting weinig inzicht heeft getoond in de ernst van zijn tekortschieten en onzorgvuldig handelen. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt op de maatregel van berisping;

-          bepaalt voorts dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG

in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan het tijdschrift Medisch Contact ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus beslist door:

W.A.H. Melissen, voorzitter,

D.E. de Jong, J.C. van der Molen, T.A. Wouters, leden-beroepsgenoot,

E. Pans, lid-jurist,

bijgestaan door S.S. van Gijn, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG                                                                                                     WG

secretaris                                                                                          voorzitter