ECLI:NL:TGZRAMS:2018:11 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/299

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2018:11
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 30-01-2018
Zaaknummer(s): 2017/299
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager is uitgevallen voor werk. Verweerster heeft gehandeld als bedrijfsarts. klager verwijt verweerster (o.a.) schending van haar medisch beroepsgeheim. ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 23 augustus 2017 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r ,

tegen

C,

arts,

werkzaam te D,

v e r w e e r s t e r ,

gemachtigde: mr. M.C. Hazenberg (verbonden aan VvAA Rechtsbijstand).

1. De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 19 december 2017 op een openbare zitting behandeld.

Partijen waren aanwezig. Verweerster werd bijgestaan door mr. M.C. Hazenberg (verbonden aan VvAA Rechtsbijstand).

2. De feiten

2.1 Klager was tot voor kort werkzaam als bedrijfsarts in E en heeft zich in die hoedanigheid op 14 november 2016 arbeidsongeschikt gemeld in verband met psychische klachten.

2.2 Verweerster is werkzaam als bedrijfsarts in D. Zij heeft vanaf 18 november 2016 tot en met 26 juni 2017 de verzuimbegeleiding van klager verzorgd.

2.3 Verweerster heeft klager op 18 november 2016 voor het eerst telefonisch gesproken. Volgens verweerster kon klager niet werken en was de arbeidsongeschiktheid deels arbeidsgerelateerd. Zij adviseerde om voorlopig even niet te werken om tot herstel en een goede analyse van de knelpunten te komen.

2.4 Tijdens het daaropvolgende telefonisch contact op 2 december 2016 kwam verweerster tot eenzelfde conclusie.

2.5 Op 6 januari 2017 heeft verweerster klager voor het eerst gezien. In het Re-integratie Advies/Bijstelling Probleemanalyse van die dag is ondermeer te lezen:

Arbeidsongeschiktheid: kan indien daar mogelijkheden voor bestaan starten met 2x2 uur klussen doen, geen verzuimbegeleidingstaken

Reïntegratiedoel: nog onduidelijk; mogelijk terugkeer in ander passend werk

(…)

Arbeidsgerelateerd: ja deels

(…)”

2.6 Verweerster heeft die dag ook een Probleemanalyse opgesteld. Hierin is te lezen:

“6.1 Wat zijn de beperkingen van de werknemer waardoor hij zijn eigen of ander werk (gedeeltelijk) niet meer kan verrichten?

Rubrieken Omschrijving beperking Prognose

persoonlijk functioneren concentreren, verdelen van aandacht, 3-4 maanden

handelingstempo

sociaal functioneren omgaan met conflicten, emotionele onduidelijk

problemen van anderen hanteren

6.2 Door welke aspecten kan de werknemer zijn werk niet doen?

Momenteel niet in staat tot verzuimbegeleidingstaken, kan nog niet werken onder tijdsdruk, is ook nog beperkt in duur van de inspanning

6.3 Welke mogelijkheden om te werken heeft de werknemer nog wel?

kan evt klussen zonder tijdsdruk doen zonder clientencontact voor 2x2 uur per week

(…)

8.1 Wat is uw conclusie over de mogelijkheden tot werken van de werknemer?

Wel benutbare mogelijkheden

9.1 Wat is het einddoel van de re-integratie, waarop kan het Plan van aanpak gericht worden?

Anders, nog onduidelijk mogelijk terugkeer in ander passend werk

10.1 Heeft de werknemer benutbare mogelijkheden, geef dan een advies voor een mogelijke route naar werkhervatting.

kan beginnen met wat klussen; zodra behandeling verder gevorderd is, komt ook zicht op herstelmogelijkheden en wat dat betekent voor de reintegratiemogelijkheden op langere termijn”

2.7 Op 13 februari 2017 heeft verweerster klager gesproken tijdens een telefonisch spreekuur. Over de arbeidsongeschiktheid is in het Re-integratie-Advies/Bijstelling Probleemanalyse te lezen:

“kan op gaan bouwen naar 3x2 uur en als dat goed gaat na 3 weken naar 3x3 uur; advies is om te kijken of er mogelijkheden zijn om weer wat cliëntgerichte activiteiten op te gaan pakken in de zin van bv arbeidsomstandigheden spreekuur”

2.8 Op 13 maart 2017 heeft verweerster klaagster gezien tijdens het spreekuur op de locatie E. In het Re-integratie Advies/Bijstelling Probleemanalyse is te lezen:

Arbeidsongeschiktheid: is nu voor 3x3 uur arbeidsgeschikt voor passend werk en kan verder op gaan bouwen in uren; doel is per 1 juni volledig inzetbaar te zijn voor passend werk

Reïntegratiedoel: volledige werkhervatting in ander passend werk

(…)

Arbeidsgerelateerd: ja deels

Vervolg: Ik maak een inzetbaarheidsprofiel en we zoeken een passend loopbaanbureau/reintegratiebureau; weer telefonisch contact op 1 mei om 09.30 uur”

2.9 Dezelfde dag heeft verweerster een inzetbaarheidsprofiel opgesteld. Hierin is te lezen, voor zover relevant:

Werktijden

(…)

Betrokkene is nu nog bezig werkconditie op te bouwen maar verwachting is per 1 juni weer volledig aantal uren inzetbaar te zijn.

Prognose van belastbaarheid

2. de belastbaarheid neemt toe

Visie BA op duurzame inzetbaarheid in eigen werk

Werknemer kan op den duur terugkeren in eigen werk

2. Nee, een arbeidsdeskundig re-integratieonderzoek is noodzakelijk

(…)”

2.10 Op 1 mei 2017 had verweerster opnieuw telefonisch contact klager. In het Re-integratie Advies/Bijstelling Probleemanalyse van die dag is te lezen:

Arbeidsgeschiktheid: kan doorgaan met opbouwen en streven is per 1 juni volledig belastbaar te zijn voor passend werk

Reïntegratiedoel: volledige werkhervatting in ander passend werk

(…)

Arbeidsgerelateerd: ja deels

(…)”

In de aantekeningen van verweerster van die dag is te lezen:

“telsu/Gaat stabiel beter nog wel af en toe wat minder maar dat heeft dan vooral te maken met onzekerheid tav toekomst. Heeft nog 1x2 wk contact met F. Kan depressie wel onder controle houden met sporten nu. Is helemaal gestopt met Citalopram. Kreeg ook veel last van bijwerkingen als peesontstekingen. Heeft nu G uitgezocht als reintegratiebureu. Heeft 16 mei c met AD. Nog wel wat moeite met prestatiedruk. Is nu nog voor 23 % ao gemeld. Doet klussen voor [werkgever] en kan daarnaast tijd besteden aan reintegratiebureau. Heeft op 13 juni tuchtzaak. O/rustig en opgewekt E/depressie in herstel en vermijdende persoonlijkheidstrekken, loopbaanproblemen P/doorgaan met opbouwen en per 1 juni volledig ag voor passend werk, opvragen info F, c 16 juni”

2.11 Op 16 juni 2017 sprak verweerster klager tijdens een telefonisch consult. In het Re-integratie Advies/Bijstelling Probleemanalyse is te lezen:

Arbeidsgeschiktheid: is volledig geschikt voor passend werk

Reïntegratiedoel: volledige werkhervatting in ander passend werk

Benutbare mogelijkheden: zie boven

Beperking: zie FML

Arbeidsgerelateerdheid: ja deels

Vervolg: we houden even per mail contact bij ontwikkelingen.”

2.12 Op 19 juni 2017 ontving verweerster informatie van de psycholoog van klager (gedateerd 30 mei 2017) met daarin de diagnose matig recidiverende depressie grotendeels in remissie, geen persoonlijkheidsstoornis maar wel vermijdende persoonlijkheidstrekken. Verder is hierin te lezen:

“1. (…) Er is een behandeltraject in de Specialistische GGZ gestart waarbij middels cognitieve gedragstherapie met succes aan klachtenvermindering, verbetering van de copingstrategieën en terugvalpreventie is gewerkt.

Nadat de depressieve klachten flink waren verminderd, is verder onderzoek gedaan naar de persoonlijkheid van betrokkene. Momenteel is de depressieve stoornis grotendeels in remissie. Met betrokkene is afgesproken nog enkele gesprekken bij F te laten plaatsvinden om terugval te voorkomen.

2. Blijvende beperkingen zijn momenteel niet zichtbaar. Wel is duidelijk geworden dat een grote oorzaak van het ontstaan van de huidige depressieve klachten, ligt in de functie die betrokkene uitvoert. Betrokkene geeft aan al zeer geruime tijd onvrede te ervaren in zijn functie. Betrokkene geeft aan dat hij zichzelf niet meer terug ziet keren als bedrijfsarts en is op eigen initiatief een loopbaantraject gestart via G. De verwachting is dat de psychische klachten van betrokkene verder zullen opklaren zodra hij een nieuwe functie heeft gevonden.”

2.13 Dezelfde dag (19 juni 2017) ontving verweerster tevens per e-mail een verzoek voor overleg van de leidinggevende van klager omdat de werkgever een deskundigenoordeel wilde aanvragen. Verweerster heeft daarop telefonisch contact opgenomen met de leidinggevende.

2.14 Op 20 juni 2017 heeft verweerster met een collega overlegd over klager. De conclusie van dit overleg was dat op basis van de huidige medische informatie geen gronden meer bestonden voor arbeidsongeschiktheid, maar dat sprake was van een loopbaanprobleem dat in overleg met de werkgever verder moest worden opgelost.

2.15 Op 23 juni 2017 vond telefonisch overleg plaats tussen verweerster en klager. In de aantekeningen van verweerster is hierover te lezen:

“telsu/Uitleg gegeven aan feit dat er nu geen sprake is meer van ziekte maar dat conclusie voor mij dat hij zijn werk niet meer kan doen ook duidelijk is en dat dat ook het advies zal zijn naar de werkgever. Dat snapt hij niet want hij is bang dat hij toch weer terug moet in zijn functie. Geeft aan dat ik nog weer een keer moet overleggen met de psycholoog. O/gespannen en boos E/depressie in herstel en vermijdende persoonlijkheidstrekken, loopbaanprobleem P/overleg psycholoog.”

2.16 Later die dag had verweerster telefonisch contact met de psycholoog van klager. Daaropvolgend ontving zij van de psycholoog per e-mail het volgende bericht:

“Zoals telefonisch met u besproken, wil ik u hierbij nog een aanvulling geven op mijn eerder verzonden brief. De behandeling bij F slaat goed aan en [betrokkene] is zeer gemotiveerd om met zijn klachten aan de slag te gaan en aan zijn herstel te werken. Het gaat ook beter met hem.

De verwachting is echter wel dat [betrokkene] zal terugvallen in psychische klachten wanneer hij zijn functie met het daarbij behorende patiëntencontact weer zal moeten oppakken.”

2.17 Dezelfde dag had verweerster voor de tweede keer telefonisch overleg met klager. In de aantekeningen van verweerster is hierover te lezen:

“Telsu/ weer uitleg gegeven over situatie. Vindt nog steeds dat hij arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk op medische gronden. Ik ga met [leidinggevende] overleggen P/advies geen medische gronden meer maar wel uit preventief oogpunt geen terugkeer meer in eigen functie, indien niet akkoord met dit advies deskundigenoordeel aanvragen bij het UWV”

2.18 Op 26 juni 2016 heeft verweerster telefonisch contact opgenomen met de leidinggevende van klager. Hierover is te lezen in de aantekeningen van verweerster:

“[leidinggevende] geeft aan dat betrokkene weer opgewekt op de werkvloer aanwezig is. Ook de tuchtzaak heeft hij rustig en adequaat doorstaan. Zijn bereid om samen met hem een adequate oplossing te zoeken.”

2.18 Op 26 juni 2017 schreef verweerster in de Terugkoppeling het volgende:

“Momenteel is er geen sprake meer van ziekte of gebrek waardoor betrokkene niet kan werken. Hij is in die zin volledig arbeidsgeschikt. Ik acht echter de kans groot dat hij in zijn functie van bedrijfsarts opnieuw klachten zal ontwikkelen en uit zal vallen met verzuim. Terugkeer in zijn functie van bedrijfsarts wordt daarom niet geadviseerd. Mijn advies is met hem in gesprek te gaan en te zoeken naar een andere oplossing. Voortzetten van het reeds ingezette loopbaantraject zal hem verder helpen in het vervolg van zijn loopbaan en een keuze te maken.

Indien betrokkene het niet eens is met mijn advies verwijs ik hem naar de mogelijkheid het UWV een deskundigenoordeel te laten doen.”

2.20 Per e-mail van 27 juni 2017 verzocht klager aan verweerster om het advies van 26 juni 2017 te herzien van ‘volledig arbeidsgeschikt’ naar ‘situationeel arbeidsongeschikt’. Hij schreef:

“Allereerst vind ik het bezwaarlijk dat mij dit advies niet vooraf is overlegd, maar dat het advies tegelijk naar zowel werknemer als werkgever is verstuurd. Ik heb dan ook onderstaande kritiek op het advies:

Met dit advies ga je volledig voorbij aan een uitspraak van de Hoge Raad van 27-06-2008 waarin gesteld wordt dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid wanneer er op het moment van beoordeling weliswaar geen sprake is van ziekte of gebrek in het kader van art. 7:629 BW maar dat aannemelijk gemaakt is of gemaakt kan worden dat ziekte of uitval te verwachten is wanneer betrokkene zal moeten terugkeren in zijn eigenlijke functie. Daar is in mijn situatie sprake van, gezien ook de informatie van mijn behandelaar die in jouw bezit is. Een eventuele verwachting van een later oordeel van het UWV (‘volledige arbeidsgeschiktheid’) is in de periode van de eerste 2 jaar van ziekte niet relevant te achten (uitspraak Hoge Raad).”

2.21 Verweerster heeft dezelfde dag – na intercollegiaal overleg - per e-mail als volgt gereageerd:

“(…) Ik kan, naast jouw geciteerde uitspraak, ook allerlei artikelen en jurisprudentie vinden waar in je niet voldoet aan de criteria voor situatieve arbeidsongeschiktheid. Gelet ook op het advies van H om terughoudend te zijn met het gebruik van deze term, doe ik daarom geen uitspraak over het al dan niet aanwezig zijn van situatieve arbeidsongeschiktheid. Mijn advies omschrijft wat het advies is van jouw psycholoog en daar hou ik het bij.

Indien je daar tegen bezwaar hebt kun je, zoals eerder genoemd, een deskundigenoordeel aanvragen. (…)”

2.22 Op 30 juni 2017 heeft klager een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV. Bij brief van 25 juli 2017 informeerde het UWV klager over de uitslag van het onderzoek. Hierin is te lezen, voor zover relevant:

3 Beschouwing

(…) Bedrijfsarts bevestig[t] in grote lijnen het verhaal van cliënt. Wel twijfelde de bedrijfsarts of er sprake was van een medisch probleem of dat hier sprak is van een loopbaankeuze probleem. De problemen zouden al langer bestaan hebben. Cliënt zou aanvankelijk goed gereageerd hebben op de ingrijpende gebeurtenis.

Cliënt is uitgevallen met psychische klachten. Deze klachten lijken gerelateerd aan zijn werksituatie en lijken direct te maken te hebben met zijn patiëntencontacten. Dit zorgt voor negatieve associatie, mogelijk van het traumatische voorval, en toenemende klachten als hij weer met patiënten geconfronteerd wordt (…). Hij was daarom niet in staat nu om zijn eigen werk volledig uit te voeren. Hij geeft aan dat hij in het volledig aantal uren in passend werk bezig is.

Het is goed mogelijk dat er een loopbaan probleem speelt zoals de bedrijfsarts aangeeft. Echter, dit lijkt op dit moment ook te leiden tot psychische klachten en het is plausibel, zeker gezien het advies van de behandelaar, om aan te nemen dat er ook deels sprake is van een medisch probleem, die verergeren als cliënt met patiëntencontacten geconfronteerd wordt. Hij heeft dit in het verleden wel kunnen doen maar lijkt hier op dit moment niet toe in staat. 4 Conclusie

Cliënt is per geschildatum niet geschikt te achten voor het eigen werk.

Er is sprake van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek.”

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door medische informatie te verstrekken aan de werkgever van klager;

2. niet heeft voldaan aan haar dossierplicht;

3. onzorgvuldig heeft gehandeld en (daardoor) een terugval in de gezondheidstoestand van klager heeft veroorzaakt;

4. niet alle relevante informatie heeft aangeleverd aan het UWV in het kader van het aangevraagde deskundigenoordeel.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1. Het college wijst er allereerst op dat het bij de beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard.

5.2. In klachtonderdeel 1 stelt klager dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door medische informatie te verstrekken aan de werkgever van klager.

Klager onderbouwt dit verwijt ondermeer met de stelling dat verweerster tussen 16 en 23 juni 2017 telefonisch contact heeft gehad met de werkgever en de werkgever heeft laten weten dat zij medische informatie van de psycholoog van F had ontvangen en zij op basis van deze informatie haar advies zou herzien. Verweerster betwist dat zij informatie aan de werkgever van klager heeft verstrekt over de aard en inhoud van het medisch probleem. Verweerster heeft op 19 juni 2017 een e-mail ontvangen van de leidinggevende van klager waaruit bleek dat de werkgever een deskundigenoordeel wilde aanvragen. Op 19 juni 2017 ontving verweerster tevens de informatie die zij had opgevraagd bij de psycholoog van klager. Verweerster heeft op 19 juni 2017 telefonisch contact opgenomen met de werkgever van klager en geadviseerd nog even te wachten met een deskundigenoordeel omdat haar eerdere advies mogelijk zou kunnen wijzigen aan de hand van de ontvangen informatie. Verweerster ontkent dat zij heeft gezegd dat zij informatie had ontvangen van een psycholoog van F en dat zij inhoudelijke mededelingen heeft gedaan over deze informatie. Het college constateert dat de lezing van partijen over de communicatie aan de werkgever verschilt. Wat verweerster erkent te hebben gezegd, is toelaatbaar. Achteraf is niet meer vast te stellen of verweerster meer informatie heeft verstrekt aan de werkgever en of zij tuchtrechtelijke verwijtbaar heeft gehandeld. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerster, maar op de omstandigheid dat voor een oordeel of een bepaald verweten gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college, ook als aan het woord van klager en verweerster evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Aan klachtonderdeel 1 legt klager tevens de stelling ten grondslag dat verweerster pas een advies over het spreekuur van 23 juni 2017 heeft uitgebracht na telefonisch overleg met de werkgever en dat zij in dit telefonisch overleg de werkgever heeft geïnformeerd over de impact van het telefonisch contact tussen klaagster en verweerster op 23 juni 2017 op klager. Verweerster stelt dat zij in het kader van de heteroanamnese op 26 juni 2017 contact heeft opgenomen met de werkgever van klager. Verweerster wilde van de leidinggevende horen hoe het volgens hem met klager ging en of de werkgever bereid was om samen met klager tot een oplossing te komen en hem daarvoor enige tijd te geven. In dat gesprek heeft verweerster verteld dat klager onder de indruk was van het gesprek tussen haar en klager op 23 juni 2017. Naar het oordeel van het college heeft verweerster – in het licht van de problematiek van klager - zorgvuldig gehandeld door eerst telefonisch contact op te nemen met de leidinggevende van klager voordat zij haar advies naar aanleiding van het telefonisch consult op 23 juni 2017 verstuurde en leidt (de inhoud van) dit contact niet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Ook dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

5.3 In klachtonderdeel 2 verwijt klager verweerster dat zij niet heeft voldaan aan haar dossierplicht door in het dossier geen melding te maken van haar contacten met de werkgever in de periode vanaf 16 juni 2017 tot 23 juni 2017. Verweerster heeft erkend dat over het contact met de werkgever (de e-mail van de werkgever en het telefoongesprek) op 19 juni 2017 ten onrechte niets is terug te vinden in het dossier. Dit is slordig maar naar het oordeel van het college niet zodanig verwijtbaar dat zij daarmee in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Klachtonderdeel 2 is ongegrond.

5.4 In klachtonderdeel 3 verwijt klager verweerster dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld en (daardoor) een terugval in de gezondheidstoestand van klager heeft veroorzaakt. Aan dit verwijt legt klager verschillende stellingen en verwijten ten grondslag. Deze zien alle op de inhoud van het advies van verweerster van 26 juni 2017, de totstandkoming daarvan en de communicatie daarover.

Voor zover klager klaagt over de inhoud van het advies van verweerster van 26 juni 2017 kan de klacht niet slagen. Naar het oordeel van het college zijn de conclusie en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van verweerster niet onbegrijpelijk. Deze vallen binnen de grenzen van een redelijke beroepsuitoefening. Verweerster kon in redelijkheid tot haar conclusie komen na ontvangst van de informatie van de psycholoog van klager en zonder klager nogmaals te zien. Zij heeft bovendien - na het eerste telefonisch contact met klager op 23 juni 2017 - nog contact gehad met de behandelaar. Op basis van dit contact kon verweerster haar oordeel handhaven. Zij heeft dezelfde dag in een tweede telefonisch overleg haar overwegingen met klager gedeeld en toegelicht. Het ware beter geweest indien verweerster haar bevindingen in persoon (en niet telefonisch) met klager had besproken. Dit alleen is naar het oordeel van het college echter onvoldoende voor de conclusie dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Verder verwijt klager verweerster dat zij pas op 26 juni 2017, na contact met de werkgever, advies heeft uitgebracht zonder klager te infomeren over de inhoud van dit advies. Dit onderdeel van de klacht slaagt evenmin. Zoals het college hiervoor bij de bespreking van klachtonderdeel 1 heeft overwogen, heeft verweerster – in het licht van de problematiek van klager - zorgvuldig gehandeld door eerst telefonisch contact op te nemen met de leidinggevende van klager voordat zij haar advies naar aanleiding van het telefonisch consult op 23 juni 2017 verstuurde. Klager was bovendien al sinds 23 juni 2017 op de hoogte van het advies dat klaagster zou uitbrengen. Hierin is geen verandering gekomen na het contact met de werkgever.

Voor zover klager verweerster verwijt dat het advies tegelijkertijd naar de werkgever en het privé e-mailadres van klager is gestuurd, terwijl hij aan het werk was, slaagt de klacht evenmin. Het is gebruikelijk dat een advies gelijktijdig naar werkgever en werknemer wordt gestuurd naar de bij de bedrijfsarts bekende e-mailadressen. Bovendien staat vast dat klager al sinds 23 juni 2017 op de hoogte was van het door verweerster uit te brengen advies. Verweerster heeft niet onzorgvuldig gehandeld.

Klachtonderdeel 3 is in al haar onderdelen ongegrond.

5.5 Ook klachtonderdeel 4 is ongegrond. Klager verwijt verweerster dat zij niet alle relevante medische informatie heeft aangeleverd aan het UWV in het kader van het door klager aangevraagde deskundigenoordeel. Tijdens het spreekuur bleek de verzekeringsarts niet op de hoogte van de impact van de lopende tuchtzaak en was zij niet in het bezit van de laatste e-mailwisseling tussen de psycholoog van klager en verweerster. Verweerster heeft toegelicht dat zij niet op de hoogte was van het door klager aangevraagde deskundigenoordeel. Pas op 19 juli 2017, na het spreekuur in het kader van het deskundigenoordeel, is zij benaderd door de verzekeringsarts. Naar het oordeel van het college kan het verweerster in deze omstandigheden niet tuchtrechtelijk worden aangerekend dat de verzekeringsarts niet over alle informatie beschikte.

5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

mr. E.A. Messer, voorzitter,

M.A. de Meij, R.L. Kloots, E.H. The-van Leeuwen, leden-arts,

mr. S. Colsen, lid-jurist,

bijgestaan door mr. J.W. Rouwendal, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 30januari 2018 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

secretaris voorzitter

WG WG