ECLI:NL:TGZCTG:2018:97 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.431
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2018:97 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-03-2018 |
Datum publicatie: | 30-03-2018 |
Zaaknummer(s): | c2017.431 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is in 2013 thuis bezocht door de aangeklaagde psychiater en een sociaal psychiatrisch verpleegkundige. De psychiater is werkzaam in een team van een instelling voor geestelijke gezondheid dat gericht is op zorgmijders. Aanleiding voor het bezoek was gelegen in klachten omtrent geluidsoverlast en vermoedens van een psychotisch toestandsbeeld bij klaagster. De psychiater heeft geconcludeerd dat sprake was van een paranoïd psychotisch beeld met complottheorieën en (reuk/tactiele) hallucinaties. Klaagster verwijt de psychiater: 1. dat hij haar tijdens het bezoek niet juist heeft ingelicht over zijn functie en haar onder valse voorwendselen heeft overgehaald zich door TOP te laten begeleiden; 2. dat bij de instelling een valselijk medisch dossier is opgemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht als kennelijk ongegrond zonder nader onderzoek af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.431 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. C.P. Wesselink-van Dijk, advocaat te
Den Haag.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klaagster – heeft op 6 april 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen psychiater C. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 augustus 2017, onder nummer 2017-088 heeft dat College de klacht afgewezen
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster vergezeld door haar nicht D. en de psychiater bijgestaan door zijn gemachtigde mr. C.P. Wesselink-van Dijk.
Beide partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht. Van de zijde van de psychiater is dat gedaan aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.
“2. De feiten
2.1 Klaagster is op 4 november 2013 thuis bezocht door verweerder en een Sociaal Psychiatrisch Verpleegkundige (SPV).
2.2 Verweerder is werkzaam bij het E.. Dit team richt zich onder meer op zorgmijders.
2.3 Volgens het (door verweerder opgestelde) verslag van het bezoek was de aanleiding voor het bezoek gelegen in klachten omtrent (geluids)overlast en waren er vermoedens van een psychotisch toestandsbeeld bij klaagster. De afspraak voor het bezoek is gemaakt door de SPV.
2.4 Verweerder heeft klaagster op 4 november 2013 gesproken en geconcludeerd dat sprake was van een paranoïd psychotisch beeld met complottheorieën en (reuk/tactiele)hallucinaties.
2.5 Verweerder heeft, na eerst zonder succes een vrijgevestigd psychiater voor klaagster te hebben gezocht, de GGD geadviseerd klaagster in het kader van “bemoeizorg” aan te melden voor het E.. Vanuit dat team hebben nadien meerdere gesprekken met klaagster plaatsgevonden. Dit heeft onder meer geresulteerd in een diagnostisch consult/second opinion door een collega van verweerder. Deze collega concludeerde dat er ernstige vermoedens waren van een psychotische stoornis.
2.6 Klaagster kon zich niet met deze diagnose verenigen. Omdat de klachten wegens overlast inmiddels waren afgenomen en ook anderszins geen aanleiding (meer) was voor behandeling van klaagster is deze op 19 juli 2014 geëindigd.”
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.
“3 De klacht
Klaagster verwijt verweerder
1) dat hij haar tijdens het bezoek op 4 november 2013 niet juist heeft ingelicht
over zijn functie en haar onder valse voorwendsels heeft overgehaald zich door het E. te laten begeleiden; en
2) dat bij E. een valselijk medisch dossier is opgemaakt.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
5.1 De klachten hebben beide betrekking op de gang van zaken tijdens het bezoek op 4 november 2013. Klaagster stelt dat zij ervan uitging dat het gesprek was bedoeld om een conflict dat zij met haar buren had op te lossen. Tot een dergelijk gesprek was zij bereid. Volgens klaagster was zij er vooraf niet van op de hoogte dat verweerder psychiater was en heeft hij zich tijdens dat gesprek ook niet als zodanig kenbaar gemaakt. Hierop ziet het eerste klachtonderdeel. Het College begrijpt het tweede klachtonderdeel zo dat klaagster aan verweerder het verwijt maakt dat zijn optreden tijdens het gesprek ertoe heeft geleid dat zij ongewild en zonder dat daarvoor een medische reden aanwezig was, bij E. onder behandeling is gekomen.
5.2 Verweerder stelt dat hij tijdens het gesprek op 4 november 2013 wel heeft gemeld dat hij psychiater was. Verder heeft hij verklaard dat hij tijdens het gesprek het vermoeden van psychotische klachten met klaagster heeft besproken en met haar heeft overlegd over een diagnostisch traject. Omdat klaagster sprak over zwarte magie en voodoo heeft hij klaagster voorgesteld een psychiater die kennis had van haar culturele achtergrond te zoeken. Klaagster heeft hiermee volgens verweerder ingestemd. Omdat een dergelijke psychiater niet kon worden gevonden heeft verweerder vervolgens geadviseerd klaagster aan te melden bij het E., waar zij vervolgens ook onder behandeling is gekomen. Met die behandeling als zodanig heeft verweerder geen bemoeienis gehad.
5.3. Verwijten omtrent inhoud en wijze van mondelinge communicatie laten zich moeilijk op hun juistheid beoordelen door het College, dat van die communicatie immers geen getuige is geweest. De context en inkleding van hetgeen is gezegd kan bepalend zijn voor de betekenis ervan, maar is lastig te reconstrueren. Dat is hier ook het geval. Het bezoek was bedoeld om contact te leggen en vertrouwen te winnen. Aannemelijk is dat verweerder zijn woordkeus hierop heeft aangepast. Klaagster en verweerder hebben elk een eigen lezing over wat er door verweerder is gezegd. Er is geen reden om aan het woord van één van hen meer geloof te hechten dan aan het woord van de ander. Om die reden kan niet worden vastgesteld of verweerder zich al dan niet als psychiater kenbaar heeft gemaakt. Het College stelt weliswaar vast dit in het verslag niet expliciet is vermeld, maar nu een dergelijke melding ook niet standaard in een verslag wordt opgenomen, kan het College hieraan geen verdere conclusies verbinden.
5.4 Het College houdt er verder rekening mee dat dat verweerder, nadat bij hem het vermoeden van psychotische klachten was ontstaan, heeft gekozen voor een motiverende wijze van gespreksvoering. Gelet op de aard van de situatie, het ging om een niet door klaagster geïnitieerd consult, waarbij zij het geuite vermoeden niet herkende, kan dat niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar worden beschouwd. Uit het verloop van de gebeurtenissen na het gesprek op 4 november 2003 (het Centraal Tuchtcollege leest: 2013) kan verder worden afgeleid dat klaagster zich niet aan contacten met E. heeft onttrokken, maar deze vrijwillig heeft onderhouden. Ook is het vermoeden van verweerder door een collega, na consult, bevestigd. Uit dit geheel van omstandigheden leidt het College af dat er geen grond is om te concluderen dat verweerder voor wat betreft klachtonderdeel 1 in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld. Van het opmaken van een vals dossier is niet gebleken. Verweerder heeft klaagster wel gewezen op de mogelijkheid van correctie en de mogelijkheid om te verzoeken bepaalde gegevens te verwijderen. Klachtonderdeel 2 zal dan ook worden afgewezen.
5.5 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder “2. De feiten.”
4. Beoordeling van het beroep
Procedure
4.1 Klaagster beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.
4.2 De psychiater heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt primair om klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair het beroep te verwerpen en de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te bevestigen.
Beoordeling
4.3 Het primaire verweer van de psychiater, dat klaagster bij gebrek aan gronden in haar klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt op grond van hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, verworpen. De beroepsgronden zijn duidelijk vermeld door klaagster en uit het verweerschrift en de zitting in beroep is gebleken dat de psychiater de klacht van klaagster ook als zodanig heeft begrepen en dat hij daarop heeft kunnen reageren.
4.4 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen of nalaten van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 is dat debat voortgezet.
Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.
4.5 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klaagster wordt verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. S.M. Evers en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. G.T. Blok en dr. J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.