ECLI:NL:TGZCTG:2018:96 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.234

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:96
Datum uitspraak: 15-03-2018
Datum publicatie: 23-03-2018
Zaaknummer(s): c2017.234
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager heeft een intakegesprek gehad met de psycholoog en heeft daarna besloten de behandeling af te breken. De klachten houden in dat de psycholoog bij klager bepaalde symptomen heeft waargenomen, geen kennis heeft genomen en respect heeft gehad voor de ervaringsdeskundigheid van klager, geen kennis heeft van de visie van een bepaalde psychiater en van een filosoof/taalwetenschapper en geen kritische houding heeft aangenomen ten aanzien van de DSM-diagnose hypomanie. Het Regionaal Tuchtcollege is kort gezegd van oordeel dat het intakegesprek goed is verlopen en dat de psycholoog geen tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. De klacht wordt als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt niet tot andere beschouwingen en verwerpt het beroep. Korte geanonimiseerde samenvatting van de zaak, zoals steeds per zaak te vinden is op de site www.tuchtrecht.nl

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.234 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., GZ-psycholoog, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG SE te Leusden.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 9 november 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de psycholoog - een klacht ingediend. Deze klacht is na doorzending op 5 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam binnengekomen. Bij beslissing van 28 april 2017, onder nummer 17/009, heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2018, waar is verschenen de psycholoog, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is, met kennisgeving vooraf, niet ter terechtzitting verschenen.

De psycholoog en haar gemachtigde hebben het standpunt van de psycholoog nader toegelicht. Mr. Mook heeft dit gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 15 maart 2018 heeft het Centraal Tuchtcollege, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager, geboren op 19 januari 1964, is in het verleden een aantal keer opgenomen geweest vanwege psychotische gevoeligheid.

2.2. Op 9 mei 2014 heeft prof. dr. E., psychiater (hierna E.), een rapportage als second opinion betreffende klager afgegeven. Daarin staat onder meer dat klager op dat moment vrij ver gevorderd is in het proces van herstel.

2.3. Klager, die inmiddels was gestopt met zijn antipsychotische medicatie, heeft zich na verwijzing door zijn (toenmalige) huisarts voor een intakegesprek op 23 april 2015 gemeld bij verweerster, die als GZ-psycholoog werkzaam is bij een praktijk voor generalistische basis GGZ. Bij het intakegesprek is een basispsycholoog aanwezig geweest. Klager heeft in het gesprek aangegeven dat de visie van E. wat hem betreft leidend zou moeten zijn in zijn behandeling.

2.4. Na het intakegesprek heeft klager besloten de behandeling af te breken. Hij heeft dit in een telefoongesprek met verweerster op 29 april 2015 te kennen gegeven.

2.5. Verweerster heeft vervolgens op 30 april 2015 contact opgenomen met de (nieuwe) huisarts van klager en heeft haar gemeld dat er een intake heeft plaatsgevonden, dat klager geen medicatie wil gebruiken en dat klager de begeleiding heeft afgebroken. Verweerster heeft benadrukt dat klager wel psychologische zorg wil maar zich verzet tegen een diagnose. Verweerster heeft vervolgens aan de huisarts gemeld dat zij symptomen bij klager heeft waargenomen die lijken op hypomanie en zij heeft haar gevraagd of zij deze herkent. Verweerster vindt doorverwijzing naar de Specialistische GGZ noodzakelijk, nu er sprake is van het vermoeden van een stoornis.

2.6. De huisarts heeft een en ander teruggekoppeld aan klager.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. symptomen heeft waargenomen die volgens haar lijken op hypomanie en de

uiteenzetting daarvan en die volgens haar zouden kunnen leiden tot psychose en gevaarzetting;

2. geen kennis heeft genomen van en geen respect heeft getoond voor de

ervaringsdeskundigheid van klager;

3. geen kennis heeft van de voor haar beroep noodzakelijke kennis van de visie

van E. en van de ervaringsdeskundige leer van filosoof en taalwetenschapper dr. F. (hierna F.);

4. geen kritische houding heeft aangenomen ten aanzien van de DSM-diagnose

hypomanie.

Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft zich op professionele wijze bekend gemaakt met de diagnose hypomanie en de bijbehorende symptomen. Na grondige bestudering hiervan kan hij niet anders concluderen dan dat elk creatief, actief en productief persoon enkele van de symptomen vertoont. De diagnose hypomanie wordt pas gerechtvaardigd indien er zich daadwerkelijk problemen voordoen of indien er sprake is van lijden. De wijze waarop verweerster de symptomen heeft geïnterpreteerd is volgens klager onverantwoord. Zij is vrij klakkeloos van symptomen van hypomanie naar psychose en gevaarzetting gegaan. Klager is ervan overtuigd dat dit onwetenschappelijk is en is van mening dat een psycholoog dergelijke gevolgtrekkingen niet dient te maken. In de twintig jaar dat klager psychische problemen heeft, is er nimmer duidelijk aantoonbaar gevaar geweest. Veel van de waarnemingen van verweerster zijn uiterst subjectief en berusten niet op feiten. Klager is er, vanuit zijn gedurende twintig jaar opgebouwde ervaringsdeskundigheid, van overtuigd dat de second opinion van E. richtinggevend had moeten zijn in de behandeling door verweerster.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster bestrijdt de klacht als volgt. Tijdens het intakegesprek heeft klager haar verzocht om in haar behandeling de visie van E. te volgen. Verweerster heeft aan klager uitgelegd dat zij de door hem meegebrachte informatie mee zal nemen bij het maken van een behandelplan, maar dat zij eerst zelf wil onderzoeken wat er aan de hand is. In het gesprek met klager zijn verweerster een aantal gedragskenmerken opgevallen die doen denken aan “hypomanie”. Zij heeft dit met klager besproken. Hij herkende zich daarin en uiteindelijk is hij tot de volgende behandeldoelstelling gekomen: vermindering van verschijnselen die doen denken aan hypomanie zonder medicatie en daarnaast angstreductie, meer in openheid treden en ervoor zorgen dat hij meer erkenning krijgt. Nog geen week later heeft hij laten weten dat hij niet verder wilde met de behandeling door verweerster. In het telefoongesprek dat verweerster hierover met hem heeft gevoerd heeft zij een aantal signalen opgevangen die leidden tot een zekere ongerustheid. Zij heeft daarom contact opgenomen met de huisarts van klager.

Verweerster heeft naar eer en geweten en volgens de voor haar geldende beroepscode gehandeld tijdens het intakegesprek en met betrekking tot het stellen van een voorlopige diagnose. Voor wat betreft haar inschatting dat er kans is op gevaarzetting door een psychose verwijst zij naar de visie van E., die heeft gesteld dat stoppen met medicatie het risico op een psychotische episode vergroot. Verweerster betwist dat zij zich als een autoriteit heeft opgesteld. Zij heeft begripvol naar klager geluisterd en hem zijn verhaal laten doen en zij heeft haar bevindingen met hem besproken. De visie van E. kan voorts, anders dan klager stelt, niet worden gezien als de professionele standaard noch als vakliteratuur. Het werk van een filosoof/taalwetenschapper maakt geen deel uit van de professionele standaard noch van de vakliteratuur voor psychologen. Verweerster kan voorts niet worden verweten dat zij geen kritische houding heeft ten aanzien van de diagnose hypomanie op basis van slechts één gesprek. Er was sprake van een vermoedelijke diagnose c.q. werkdiagnose. Wanneer klager zou hebben ingestemd met behandeling door verweerster en had meegewerkt aan een behandelplan met behandeldoelen, dan had het voor de hand gelegen dat, indien er tijdens de behandeling reden zou zijn voor een wijziging van de werkdiagnose, dit ook was gebeurd. Verweerster kan tot slot niet ontkennen dat er naast een objectieve beoordeling sprake kan zijn van enige subjectiviteit. Juist door tijdens het behandeltraject steeds meer informatie te krijgen over feiten en omstandigheden kan een deel van de subjectiviteit worden weggenomen of omgezet naar objectieve maatstaven, aldus nog steeds verweerster.

5. De beoordeling

5.1. De verschillende klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2. Het college wijst er allereerst op dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.3. Het college is van oordeel dat het intakegesprek op 23 april 2015 conform de gangbare standaard is verlopen en dat verweerster daarbij voldoende zorgvuldigheid heeft betracht. Het college kan niet vaststellen of de bevindingen van verweerster met betrekking tot het gedrag van klager tijdens het intakegesprek niet juist waren. Het betreft hier immers observaties van verweerster als psycholoog. Deze behoren tot haar eigen professionele verantwoordelijkheid. Verweerster was voorts niet verplicht de visie van E. te erkennen als leidend in de behandeling van klager. Volgens de geldende beroepscode moeten psychologen hun beroepsmatig handelen kunnen verantwoorden in het licht van de stand van de wetenschap ten tijde van dat handelen zoals deze uit de vakliteratuur blijkt. Hieruit volgt dat verweerster een eigen professionele verantwoordelijkheid heeft bij het doen van onderzoek en dat zij aan de hand van haar eigen bevindingen de actuele situatie waarin klager verkeerde diende in te schatten. De visie van E. kan voorts niet worden gezien als de professionele standaard noch als vakliteratuur; de leer van filosoof/taalwetenschapper F. maakt, zoals verweerster terecht opmerkt, geen onderdeel uit van de professionele standaard noch van de vakliteratuur voor psychologen. Dat verweerster geen kritische houding heeft aangenomen ten aanzien van de DSM-diagnose hypomanie is het college tot slot niet gebleken.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert tot gegrondverklaring van het beroep. De psycholoog voert hiertegen verweer en concludeert tot verwerping van het beroep.

De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr.dr. B.J.M. Frederiks en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen, drs. E.D. Berkvens en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. I. Diephuis-Timmer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.