ECLI:NL:TGZCTG:2018:95 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.223

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:95
Datum uitspraak: 15-03-2018
Datum publicatie: 23-03-2018
Zaaknummer(s): c2017.223
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerder is voorzitter van de Raad van Bestuur van de stichting waar klager voor een bemoeizorgtraject is aangemeld geweest. Klager verwijt verweerder dat er onvoldoende maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat ernstige diagnoses in een dossier kunnen worden opgenomen zonder dat achterhaald kan worden wie die diagnose heeft gesteld. In het geval van klager is dit gebeurd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in zijn klacht ontvangen en de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen, overwegende dat verweerder volledige openheid heeft gegeven en verbetermaatregelen heeft getroffen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.223 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.L. Souman, advocaat te Epe.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klager – heeft op 4 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. – hierna de gz-psycholoog – een klacht ingediend. Bij beslissing van

21 februari 2017, onder nummer 2016-219, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De

gz-psycholoog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 maart 2018, waar is verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Souman voornoemd. Klager heeft voorafgaand aan de terechtzitting zowel telefonisch als per brief laten weten niet te zullen verschijnen. Mr. Souman heeft ter terechtzitting de standpunten van de gz-psycholoog toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

Na afloop van de mondelinge behandeling op 15 maart 2018 heeft het College, na beraadslaging in raadkamer, in het openbaar mondeling uitspraak gedaan. Hetgeen hierna volgt is een schriftelijke uitwerking van die uitspraak.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

2.1 Verweerder is voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting E., een geestelijke gezondheidszorgorganisatie (hierna: de Stichting) in D. die zorg biedt aan chronisch psychiatrische patiënten door ambulante hulpverlening (behandeling, begeleiding en dagbesteding) en het bieden van woonvoorzieningen in diverse G.-se gemeenten.

2.2 Klager, geboren 19 januari 1964 en destijds wonende in H., gemeente D., is in mei 2012 vanuit het netwerkoverleg D. aangemeld bij de Stichting. Op basis van informatie die de Stichting hierbij heeft ontvangen, is een ‘bemoeizorg’ traject gestart dat op 27 oktober 2012 is beëindigd.

2.3 In het dossier van klager bij de Stichting is een document met als titel diagnose opgenomen waarin onder meer staat vermeld: ‘As1: 295.30 Schizofrenie, paranoïde type, ononderbroken’.

2.4 Klager heeft een klacht ingediend bij de Klachtencommissie G. over het feit dat dit document tot ernstige miscommunicatie leidt omdat er ernstige DSM-classificaties in beschreven worden die niet waar zijn, waarbij komt dat bij de Stichting de bron van deze informatie niet meer te achterhalen is, hetgeen klager als een onzorgvuldige administratie beschouwt.

2.5 De Klachtencommissie heeft de klacht van klager gegrond verklaard. Zij heeft onder meer overwogen:

‘… De commissie is van mening dat – los van het bovenstaande – er door E. in het document ‘Diagnose’ niet zonder meer had mogen worden gesproken over schizofrenie, zonder dat hier eigen onderzoek aan ten grondslag ligt. Wanneer een dergelijke stoornis wordt genoemd zonder dat de opsteller van het document de patiënt zelf heeft onderzocht, dient hierbij op zijn minst te worden vermeld uit welke bron deze informatie verkregen is. Nu deze bron kennelijk niet is te achterhalen en toch wordt gesproken over schizofrenie, is de commissie met klager van oordeel dat van de zijde van E. sprake is van onzorgvuldige administratie…’.

2.6 Naar aanleiding van de uitspraak van de Klachtencommissie

heeft verweerder verbetermaatregelen doorgevoerd. De voorzitter van de Klachtencommissie is bij brief van 4 juli 2016 door verweerder erover geïnformeerd. In de brief staat onder meer: ‘…Als verbetering naar aanleiding van deze klacht – zullen binnen ons registratiesysteem – enkel die medewerkers toegang hebben tot het document diagnose – die ook geautoriseerd zijn een diagnose te stellen – en zullen we in die (zoveel mogelijk te vermijden) gevallen – waar we in het kader van bemoeizorg aan de slag moeten met een casus – zonder dat we in de gelegenheid zijn een psychiatrisch onderzoek uit te voeren – een duidelijke vermelding geven van de bron waar onze informatie op gebaseerd is…’.

3. De klacht

Klager verwijt verweerder, lid Raad van Bestuur van de Stichting, dat er onvoldoende maatregelen zijn getroffen om te voorkomen dat ernstige diagnoses kunnen worden opgenomen in een dossier zonder dat de persoon die deze heeft gesteld te achterhalen is. Klager verwijt verweerder voorts dat hij geen navraag heeft gedaan bij de persoon die het document heeft opgesteld van wie de informatie is verkregen en welke arts de diagnose heeft gesteld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Naar vaste rechtspraak kunnen BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren in een bestuurlijke of leidinggevende functie tuchtrechtelijk worden aangesproken mits hun handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

In casu heeft verweerder in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad van Bestuur van de Stichting naar aanleiding van de uitspraak van de Klachtencommissie verbetermaatregelen doorgevoerd in het registratiesysteem van de Stichting. Dit handelen heeft weerslag op het belang van de goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, zodat klager ontvankelijk is in zijn klacht.

5.2 Voor wat betreft het eerste klachtonderdeel overweegt het College dat de getroffen verbetermaatregelen ertoe leiden dat alleen nog personen die bevoegd en derhalve voldoende deskundig zijn om een diagnose te stellen het document ‘Diagnose’ kunnen bewerken, hetgeen naar verwachting de kwaliteit van de registratie zal verbeteren. Voorts zal op basis van de bronvermelding van de informatie over de patiënt - voor zover binnen de Stichting geen psychiatrisch onderzoek heeft plaatsgevonden op basis waarvan een daadwerkelijke diagnose is gesteld of bevestigd - tot gevolg hebben dat achterhaald zal kunnen worden wie welke informatie heeft verstrekt, zodat de desbetreffende persoon/personen hierop kan/kunnen worden bevraagd en/of aangesproken. Aldus kan ook informatie worden verkregen over de (wijze van) totstandkoming van de diagnose, waardoor correctie­mogelijkheden worden vergroot.

Op basis van het voorgaande kan niet worden gezegd dat er onvoldoende verbetermaatregelen zijn getroffen, waarbij komt dat met deze maatregelen wordt tegemoet gekomen aan de klachten van klager zoals bij de Klachtencommissie neergelegd, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.3 Voor wat betreft het tweede klachtonderdeel is het College van oordeel dat verweerder klager voldoende heeft uitgelegd hoe de betreffende ‘diagnose’ in het formulier ‘diagnose’ is terechtgekomen. Verweerder heeft in een (ongedateerde) brief aan klager (bijgevoegd bij het klaagschrift) meegedeeld dat er bij de Stichting geen diagnose is gesteld maar slechts is opgesteld (naar het College begrijpt ‘vermeld’) en dat voor zover hem bekend, de informatie in het formulier ‘diagnose’ vanuit het netwerkoverleg is overgedragen. Bij de Stichting is klager ook niet psychiatrisch onderzocht. Klager zou zelf hebben laten weten ooit de diagnose schizofrenie te hebben gekregen maar het daar niet mee eens te zijn. Verweerder heeft in zijn verweerschrift verder uitgelegd dat op basis van informatie uit diverse bronnen wordt getracht tot een hypothese te komen, op basis waarvan bemoeizorg wordt ingezet. Verweerder heeft erkend dat de term ‘diagnose’ op het gebruikte document in die zin verwarrend is.

Hoewel duidelijk is dat de gang van zaken in het verleden beter had gekund, treft verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt dat hij in die situatie niet heeft kunnen achterhalen wie de bron/bronnen is/zijn geweest van de ‘werkdiagnose’ schizofrenie. Hij heeft in dit verband voldoende openheid gegeven, terwijl bovendien inmiddels verbetermaatregelen zijn getroffen (zie hiervóór in 5.2). Ook dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.

5.4 Aan de overige opmerkingen van klager gaat het College voorbij, ofwel omdat de relevantie daarvan voor de klacht ontbreekt ofwel omdat verweerder deze heeft bestreden en enig verwijt niet valt vast te stellen.

5.5 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Klager beoogt met zijn beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen en concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van het beroep.

4.2 De gz-psycholoog voert hiertegen verweer en concludeert primair tot niet

ontvankelijkverklaring van klager en subsidiair tot verwerping van het beroep.

Ontvankelijkheid

4.3 De gz-psycholoog heeft in beroep aangevoerd dat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen omdat dit te laat is ingesteld. Voor zover het College oordeelt dat het beroep tijdig is ingesteld betoogt de gz-psycholoog dat klager in beroep nieuwe klachtonderdelen aan de orde heeft gesteld en dat hij wat die nieuwe klachtonderdelen betreft niet in het beroep kan worden ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt.

4.4 Ingevolge het bepaalde in artikel 73 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) dient op straffe van niet-ontvankelijkheid beroep te worden ingesteld binnen zes weken na de dag van verzending van de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De bestreden beslissing is bij brief van 18 april 2017 aan klager verzonden. Het beroepschrift moest derhalve uiterlijk op 30 mei 2017 door het Regionaal Tuchtcollege ontvangen zijn. Het beroepschrift is ingekomen op 24 mei 2017, derhalve tijdig.

4.5 Voor zover klager in beroep nieuwe klachtonderdelen aan de orde heeft gesteld kan klager daarin niet worden ontvangen. Het beroep strekt er immers toe het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachten of onderdelen daarvan ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor te leggen. Nieuwe klacht(onderdel)en vallen derhalve buiten het bereik van het beroep.

Beoordeling

4.6 In beroep zijn de klachten over het beroepsmatig nalaten van de gz-psycholoog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.

4.7 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting heeft de gz-psycholoog herhaald en verduidelijkt dat naar aanleiding van de klacht van klager verbetermaatregelen in het registratiesysteem zijn doorgevoerd, in die zin dat thans de diagnose pas in het dossier wordt opgenomen wanneer die door een daartoe bevoegde hulpverlener na een persoonlijk contact met de patiënt is gesteld.

4.8 De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep voor zover het nieuwe klachten betreft;

voor het overige:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr.dr. B.J.M. Frederiks en mr. Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.