ECLI:NL:TGZCTG:2018:94 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.411

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:94
Datum uitspraak: 20-03-2018
Datum publicatie: 23-03-2018
Zaaknummer(s): c2017.411
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Tijdens haar verblijf in een TBS-kliniek heeft er een incident plaatsgevonden tussen klaagster en een mede-patiënt. Klaagster verwijt verweerder dat hij daar, als directeur behandelzaken, niet adequaat op heeft gereageerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet in haar klacht ontvangen nu er geen sprake was van handelen of nalaten dat betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt anders en ontvangt klaagster in haar klacht maar acht die ongegrond.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.411 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat te Nijmegen,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. drs. P.A. de Zeeuw, verbonden aan DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.

te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 2 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 augustus 2017, onder nummer 17108, heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 februari 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. Van de Waarsenburg voornoemd, en de psychiater, bijgestaan door mr. De Zeeuw voornoemd.

Partijen hebben hun wederzijdse standpunten nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Klaagster verblijft op basis van een strafrechtelijk vonnis in een TBS kliniek. Verweerder is directeur behandelzaken van deze instelling.

Op 30 maart 2017 vond een incident plaats tussen klaagster en een medepatiënt.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder - kort samengevat - dat hij niet adequaat heeft gereageerd op een incident waarbij klaagster door een medepatiënt werd beledigd en bedreigd. Deze medepatiënt heeft, in het bijzijn van de sportleraar van de kliniek, opmerkingen richting klaagster gemaakt als: ‘vieze kankerhoer’ en ‘dit is het laatste zonlicht dat jullie zullen zien’. De sportleraar heeft dit incident, dat klaagster enorm heeft aangegrepen, gemeld aan zowel de behandelaar als de persoonlijke begeleiders van klaagster. Er is een rapport opgemaakt. Verweerder heeft echter niets met deze rapportage gedaan. Vanuit de kliniek zijn geen grenzen gesteld aan het onoorbare gedrag van de medepatiënt.

4. De overwegingen van het college

De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, lid 1 van de Wet BIG betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Voor dit laatste handelen is dan vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

Het college is van oordeel dat het handelen waarover geklaagd wordt, geen handelen of nalaten betreft dat betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg. Gesteld noch gebleken is dat verweerder, in zijn rol van directeur behandelzaken, betrokken is geweest bij de medische zorg van klaagster. Het handelen heeft evenmin voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg. Immers vallen de verwijten die klaagster heeft geformuleerd buiten het kader van de medisch inhoudelijke zorg. Die verwijten vallen daarom buiten het bereik van het tuchtrecht en kunnen dus niet beoordeeld worden zodat klaagster, zonder nader onderzoek, in haar klacht niet-ontvankelijk zal worden verklaard.”

3. Beoordeling van het beroep

3.1 Het Centraal Tuchtcollege leest het beroepschrift van klaagster aldus dat zij zich niet kan vinden in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege dat zij niet-ontvankelijk is verklaard in haar klacht. In beroep legt klaagster haar klacht opnieuw en in volle omvang ter beoordeling aan het Centraal Tuchtcollege voor. Klaagster concludeert – impliciet – tot gegrondverklaring van haar klacht.

3.2 De psychiater is eerst in beroep in de gelegenheid gesteld verweer te voeren.

Hij stelt daarbij ten tijde van het incident in de hoedanigheid van psychiater werkzaam te zijn geweest op de afdeling waar klaagster verbleef en niet in de hoedanigheid van directeur behandelzaken. De psychiater concludeert primair tot verwerping van het beroep en subsidiair tot ongegrondverklaring van de klacht.

Feiten en omstandigheden

3.3 Gelet op het door de psychiater in beroep aangevoerde gaat h et Centraal Tuchtcollege voor de beoordeling van het beroep uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2. zijn weergegeven, behoudens de feitelijke vaststelling dat de psychiater directeur behandelzaken was van de instelling waar klaagster verbleef. Gebleken is dat de psychiater ten tijde van het incident psychiater was op de afdeling waar klaagster verbleef. Thans is hij werkzaam als eerste geneeskundige in de instelling.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van klaagster in haar klacht

3.4 De eerste vraag die moet worden beantwoord is of handelen zoals door klaagster aan de psychiater wordt verweten tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de psychiater kan opleveren. Daarbij is van belang dat BIG-geregistreerde hulpverleners in een bestuurlijke of leidinggevende functie, zoals die waarvan in het geval van een directeur behandelzaken van een forensisch psychiatrische kliniek sprake is, voor hun handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen zijn. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het handelen waarover wordt geklaagd, te weten niet adequaat reageren op een voor klaagster aangrijpend incident binnen de kliniek, geen handelen of nalaten betreft dat betrekking heeft op de individuele gezondheidszorg, noch dat dit handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Het Centraal Tuchtcollege deelt dit oordeel niet en overweegt daartoe als volgt.

3.5 In het onderhavige geval was sprake van verblijf in een TBS kliniek op basis van een strafrechtelijk vonnis. Gelet op deze bijzondere setting is het niet ondenkbaar dat een incident binnen die kliniek dat door een patiënt als aangrijpend wordt ervaren, weerslag kan hebben op het belang van de individuele gezondheidszorg van die patiënt. Op de binnen de kliniek bestuurlijk verantwoordelijke rust dan ook de taak zorg te dragen voor een meldingssysteem dat in een dergelijk geval leidt tot een adequate reactie. Dit betekent dan tevens dat ook het aan de psychiater verweten handelen weerslag kan hebben op de individuele gezondheidszorg zodat dit handelen is te vatten onder het te beschermen belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 47 lid 1 sub b van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Beoordeling van de klacht

3.6 In beroep is gebleken dat de psychiater ten tijde van het incident waarop de klacht betrekking heeft als psychiater werkzaam was op de afdeling waar klaagster verbleef, en niet als directeur behandelzaken. De psychiater was daarmee niet verantwoordelijk voor het bestaan van een goed werkend meldingssysteem voor een incident als hier aan de orde. De persoonlijke verwijtbaarheid van de psychiater komt hiermee te vervallen.

3.7 Met betrekking tot de klacht heeft klaagster ter terechtzitting in beroep verklaard dat zij met haar begeleidster over het incident heeft gesproken. Desgevraagd heeft klaagster verteld dat deze begeleidster van de sportleraar had gehoord wat er was voorgevallen en daarna uit eigen beweging contact met klaagster heeft opgenomen om over het voorval te praten. Vervolgens heeft klaagster het incident ook met haar behandelaar besproken. Wat van het bestaan van een functionerend meldingssysteem in het algemeen ook zij, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is gebleken dat vanuit de kliniek adequaat op het incident is gereageerd.

3.8 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht faalt en dat de psychiater geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege zal – gelet op het feit dat het Centraal Tuchtcollege anders dan het Regionaal Tuchtcollege klaagster ontvankelijk verklaart in haar klacht – de beslissing waarvan beroep vernietigen en de klacht ongegrond verklaren.

4 . Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart klaagster ontvankelijk in haar klacht;

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. I.A. de Boer en dr. M.C. ten Doesschate, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.