ECLI:NL:TGZCTG:2018:9 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.453

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:9
Datum uitspraak: 16-01-2018
Datum publicatie: 17-01-2018
Zaaknummer(s): c2016.453
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen psychiater. De klacht betreft de ex-echtgenote van klager die onder behandeling was bij de psychiater en inmiddels is overleden. Na het overlijden heeft de psychiater op verzoek van de tweede echtgenoot van patiënte een verklaring verstrekt die is gebruikt in een procedure over de zakelijke afwikkeling van de nalatenschap van patiënte. De klacht betreft het schenden van het beroepsgeheim na overlijden van de patiënte en het afgeven van een geneeskundige verklaring waarin een van de kinderen   van patiënte wordt genoemd en het niet reageren op verzoeken van klager om uitleg over de door de psychiater verstrekte verklaring. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel 3 afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klager ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2 en verklaart deze klachtonderdelen gegrond. Klachtonderdeel 3 verklaart het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege ongegrond.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.453 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. H.W.P.B. Taminiau te Breda,

tegen

C., psychiater, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. R. Gerretsen, advocaat te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

1.1 A. - hierna klager - heeft op 19 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 30 september 2016, onder nummer 16/257 heeft dat College klager in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk verklaard en klachtonderdeel 3 afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend tevens houdende verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG inhoudende dat bepaalde processtukken niet met klager worden gedeeld, maar slechts met diens advocaat. Tevens heeft de psychiater in het verweerschrift verzocht de zaak achter gesloten deuren te behandelen.

1.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft het verzoek ex artikel 67 lid 3 Wet BIG van de psychiater gehonoreerd (brief van 14 februari 2017).

1.3 De gemachtigde van klager heeft laten weten dat hij per 31 december 2016 niet meer als advocaat ingeschreven stond en heeft het Centraal Tuchtcollege verzocht hem bijzondere toestemming te verlenen op grond van artikel 67 lid 3 Wet BIG teneinde alsnog van bedoelde processtukken kennis te nemen (brief d.d. 22 februari 2017).

1.4 Het Centraal Tuchtcollege heeft daarop besloten een zogenoemde regiezitting te houden.

1.5 Het Centraal Tuchtcollege heeft het verzoek van de psychiater om de zaak met gesloten deuren te behandelen, afgewezen (brief d.d. 22 maart 2017).

1.6 De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht-college van 18 april 2017, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Taminiau voornoemd, en de psychiater, bijgestaan door mr. Gerretsen voornoemd.

1.7 Het Centraal Tuchtcollege heeft bij tussenbeslissing van 13 juni 2017:

-                  klager ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen 1 en 2;

-                  afgewezen het verzoek van klager om zijn gemachtigde, die per 31 december 2016

niet meer als advocaat is ingeschreven, op grond van artikel 67 lid 3 Wet BIG bijzondere toestemming te verlenen om kennis te nemen van de hierboven bedoelde stukken betreffende patiënte;  

-                  toegewezen het verzoek van de psychiater om de komende inhoudelijke

behandeling van de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren te behandelen, en

-                  voor het overige de behandeling van de zaak aangehouden teneinde klager in

de gelegenheid te stellen tot inzage van de - in de gesloten envelop - overgelegde medische stukken met tussenkomst van een door klager ex artikel 67 lid 3 wet BIG aangewezen gemachtigde arts of advocaat.

1.8 Mr. Taminiau heeft het Centraal Tuchtcollege bij brief van 20 april 2017 bericht dat hij de heer D. als gemachtigde ex artikel  67 lid 3 wet BIG heeft aangewezen.

1.9 Het Centraal Tuchtcollege heeft daarna de volgende rapportages ontvangen:

-                  van de zijde van klager een door de heer D., arts, opgestelde rapportage

d.d. 11 oktober 2017;

-                  van de zijde van de psychiater een door de heer E., medisch adviseur,

                        opgestelde rapportage d.d. 14 november 2017;

-                  van de zijde van klager een nadere rapportage van de heer D.

d.d. 17 november 2017 in reactie op de rapportage van E.;

-                  van de zijde van de psychiater een nadere rapportage van E.

d.d. 5 december 2017 in reactie op de nadere rapportage van de heer D..

1.10        De zaak is verder behandeld ter terechtzitting van  7 december 2017 en in een gedeeltelijk gewijzigde samenstelling, te weten voor wat betreft de leden-juristen die deel uitmaken van het College. Het onderzoek ter terechtzitting is in deze gewijzigde samenstelling opnieuw aangevangen.

Ter terechtzitting zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Taminiau, en de psychiater, bijgestaan door mr. Gerretsen.

Tevens was van de zijde van klager ter terechtzitting aanwezig de heer  D. voornoemd. Van de zijde van klager waren een tweetal getuigen meegebracht, te weten de heer F. en de heer G.. Partijen hebben pleitnotities overgelegd en voorgedragen.

2.               Beoordeling van het beroep

Beoordeling ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in de klachtonderdelen

1 en 2

2.1 Het Centraal Tuchtcollege was ter terechtzitting van 7 december 2017 gedeeltelijk anders samengesteld dan het College dat de tussenbeslissing van 13 juni 2017 heeft gewezen. Het Centraal Tuchtcollege, gehoord de visie van partijen op de inhoud van die tussenbeslissing, kan zich geheel vinden in de overwegingen en beslissingen zoals deze zijn neergelegd in voornoemde tussenbeslissing en neemt de inhoud van die tussenbeslissing hier over en maakt die tot de zijne. Dat brengt mee dat de verdere behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden.

Getuigen

2.2 Het Centraal Tuchtcollege acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in beroep voldoende ingelicht en heeft geen aanleiding gezien de van de zijde van klager meegebrachte getuigen F. en G. te horen. Klager heeft daar ter terechtzitting mee ingestemd.

  Verzoek inzage (medische) stukken verblijvende onder beperkte inzage-regiem artikel 67 lid 3 Wet BIG

2.3 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de zijdens klager respectievelijk de psychiater overgelegde rapportages van de heer D., arts, en de heer E., medisch adviseur, welke rapportages zijn gebaseerd op de door de psychiater in gesloten envelop overgelegde medische stukken. Klager heeft bij monde van zijn gemachtigde aangegeven dat hij door de heer D., zijnde de door hem ex artikel 67 lid 3 Wet BIG aangewezen gemachtigde arts, voldoende is ingelicht over de inhoud en strekking van het rapport. Gelet hierop acht het Centraal Tuchtcollege nadere kennisname door het College van die medische stukken niet noodzakelijk. Deze stukken behoren derhalve niet tot de stukken van het procesdossier van deze zaak. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat de psychiater ter terechtzitting in beroep ook geen beroep heeft gedaan op deze stukken.  

Klachtonderdeel 1 (schending beroepsgeheim)

2.4 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat het beroepsgeheim ook na het overlijden van een patiënt blijft gelden. Nabestaanden en andere derden kunnen een arts in beginsel niet van zijn geheimhoudingsplicht ontheffen. Op deze regel bestaan uitzonderingen in de volgende situaties.

1) de patiënt heeft bij leven toestemming gegeven, 2) de toestemming van de patiënt kan worden verondersteld, 3) een wet verplicht de arts om gegevens te verstrekken,

4) de arts ziet zich geconfronteerd met een conflict van plichten, of 5) er is sprake van een zwaarwegend belang.

2.5 De psychiater heeft erkend dat hij de verklaring van 5 november 2015 op verzoek van de advocaat van H. heeft opgesteld en aan de advocaat van H. heeft gestuurd, die de verklaring vervolgens aan klager heeft toegestuurd in het kader van het lopende juridische geschil over de verdeling van de erfenis van patiënte. Deze verklaring bevat medische gegevens over de psychische toestand van patiënte. D aarmee staat vast dat de psychiater na het overlijden van patiënte haar medische gegevens aan een derde heeft verstrekt.

2.6 Gesteld noch gebleken is dat patiënte de psychiater hiervoor voor haar overlijden toestemming gegeven heeft. Van een wettelijke verplichting voor de psychiater om de medische gegevens van patiënte te verstrekken was evenmin sprake en de psychiater heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een van de andere genoemde uitzonderingen. In dat verband wordt het volgende overwogen.

2.7 De psychiater heeft zijn stelling dat sprake is van veronderstelde toestemming onvoldoende aannemelijk gemaakt, zeker gezien het onomstreden feit dat patiënte en haar echtgenoot, H., gedurende enige tijd geen gezamenlijke huishouding meer voerden, dat patiënte de sloten van de echtelijke woning had vervangen en dat H. op 14 augustus 2015 een verzoekschrift voor het treffen van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure had ingediend. Dat patiënte handelde onder invloed van een psychose en dat sprake was van een ‘symbiotisch gekleurde relatie’ met H. waar bovengenoemd gedrag van patiënte en H. mee te rijmen was, zoals de psychiater heeft aangevoerd, is onvoldoende aanwijzing dat patiënte zou hebben gewild dat de psychiater zijn beroepsgeheim zou doorbreken om voornoemde verklaring ten behoeve van H. af te geven. Waar de psychiater heeft aangevoerd dat ook nergens uit blijkt dat patiënte het overleggen van de verklaring niet heeft gewild, miskent hij dat hij degene is die aannemelijk dient te maken dat patiënte dat wel zou hebben gewild.

2.8 Van een conflict van plichten of een zwaarwegend belang dat doorbreking van het beroepsgeheim ten opzichte van patiënte rechtvaardigt, is hier ook geen sprake. De psychiater heeft ter terechtzitting in beroep aangevoerd dat hij zich genoodzaakt zag de gevraagde verklaring op te stellen ten behoeve van H. - die ook patiënt van hem was - omdat hij vreesde voor het leven van H.. H. had geen eigen woning meer, geen eigen inkomen, zijn erfdeel werd door klager (namens zijn kinderen) aangevochten, H. kon het niet opbrengen om daarover te procederen, voelde zich onder druk gezet en was suïcidaal. Met het opstellen van de gevraagde verklaring beoogde de psychiater naar zijn zeggen

H. te behoeden voor verder verval.

Wat de bedoelingen van de psychiater ook zijn geweest, het Centraal Tuchtcollege acht deze afweging in de gegeven omstandigheden onjuist. Een van de criteria voor het mogen doorbreken van het beroepsgeheim op deze gronden is dat er geen andere weg is om het probleem op te lossen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege waren er voor de psychiater andere, minder ingrijpende en ook meer aangewezen wegen om H. als behandelaar te ondersteunen bij zijn psychische problemen, bijvoorbeeld door hem naar de GGZ-crisisdienst te verwijzen. Uit niets is gebleken dat de psychiater dergelijke alternatieven heeft overwogen. Ter terechtzitting in beroep heeft hij gezegd ook niet te hebben overwogen collegiaal advies in te winnen over zijn voornemen de verklaring af te geven, hetgeen naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege gelet op zijn jarenlange behandelrelatie met zowel patiënte (sinds 30 jaar) als H. en de complexe situatie waarin de psychiater zich bevond, in de rede had gelegen. Voorts volgt uit de door partijen overgelegde rapportages dat de psychiater van zijn afwegingen om zijn beroepsgeheim te doorbreken geen aantekening heeft gemaakt in het medisch dossier. Aan het hiervoor genoemde criterium is dus niet voldaan. Bovendien is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de psychiater in de verklaring van 5 november 2015 slechts de direct relevante gegevens heeft verstrekt om zodoende  het beroepsgeheim zo min mogelijk te schenden.

2.9 Het voorgaande betekent dat de klacht dat de psychiater zijn beroepsgeheim heeft geschonden door medische informatie over patiënte te verstrekken gegrond is.

Klachtonderdeel 2 (Verklaring van 5 november 2015)

2.10 De door de psychiater opgestelde verklaring van 5 november 2015 is aan te merken als een geneeskundige verklaring als bedoeld in de hier toepasselijke KNMG Richtlijnen inzake het omgaan met medische gegevens, versie januari 2010. Het betreft immers het afgeven van een schriftelijke verklaring met een op medische informatie gebaseerd waardeoordeel over de psychische toestand van patiënte (mede) in relatie tot de kwaliteit van haar huwelijk met  H.. Duidelijk is dat met deze verklaring geen psychiatrische behandeling of begeleiding wordt beoogd. Voor dergelijke verklaringen gelden zorgvuldigheidseisen waaraan de psychiater naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege niet, althans onvoldoende heeft voldaan.

2.11 Zo blijkt uit de afgegeven verklaring niet aan wie deze is gericht of met welk doel deze is afgegeven. Voorts bevat de verklaring niet alleen medische informatie van feitelijke aard en heeft de psychiater zich buiten zijn deskundigheidsgebied begeven door zich in de verklaring uit te laten over de kwaliteit van het huwelijk in bewoordingen als: “(…) geen sprake van een duurzame ontwrichting in de huwelijksrelatie (…)’ en ‘(…) nimmer aanwijzingen voor een ontwrichte huwelijksrelatie gezien (…)’. Daarbij komt dat de psychiater in de verklaring ook niet relevante (medische) informatie heeft opgenomen met betrekking tot de zoon van patiënte, welke informatie bij kennisname daarvan door de kinderen van patiënte hen mogelijk (in)direct emotioneel zou kunnen schaden, hetgeen consequenties zou kunnen hebben voor hun persoonlijk welzijn c.q. gezondheid.

2.12 Het Centraal Tuchtcollege acht de handelwijze van de psychiater tuchtrechtelijk verwijtbaar. In het recht wordt veel waarde gehecht aan de als objectief en onpartijdig beschouwde verklaringen van medici. De psychiater heeft zich met zijn verklaring op onoorbare wijze gemengd in een juridisch conflict rondom de financiële afwikkeling van de erfenis van patiënte, waar hij als behandelend psychiater terughoudendheid had moeten betrachten. Bovendien heeft hij onvoldoende ingezien dat bij het afgeven van geneeskundige verklaringen altijd het gevaar aanwezig is dat deze een ‘eigen leven’ gaan leiden. Dit geldt eens temeer wanneer een geneeskundige verklaring, zoals hier, niet is beperkt tot een bepaalde geadresseerde of is afgegeven voor een bepaald doel.

2.13 Dat de psychiater de verklaring heeft verstrekt met oog op het belang van H., kan niet afdoen aan de verwijtbaarheid van het handelen van de psychiater.

2.14 Het Centraal Tuchtcollege acht ook klachtonderdeel 2 om die redenen gegrond.  

Klachtonderdeel 3

2.15 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat in zoverre het beroep moet worden verworpen.

Maatregel

2.16 Het Centraal Tuchtcollege acht het handelen van de psychiater als bedoeld in de gegrond verklaarde klachtonderdelen 1 en 2 laakbaar en acht daarvoor de maatregel van berisping op zijn plaats.

3.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover klager daarbij in de klachtonderdelen 1 en 2 niet-ontvankelijk is verklaard;

verklaart klager ontvankelijk in de klachtonderdelen 1 en 2 zoals overwogen in de tussenbeslissing van het Centraal Tuchtcollege van 13 juni 2017;

verklaart klachtonderdeel 1 en 2 gegrond;

                                                legt de psychiater de maatregel van berisping op;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. E.J. Stevelmans, leden-beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris  w.g.