ECLI:NL:TGZCTG:2018:8 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.389

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:8
Datum uitspraak: 09-01-2018
Datum publicatie: 09-01-2018
Zaaknummer(s): c2017.389
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen fysiotherapeut. Klaagster is in 2013 enige malen door de fysiotherapeut behandeld in verband met klachten na een ongeval in een lijnbus. Eind 2013 heeft klaagster een medische volmacht verleend aan de rechtsbijstandsverzekeraar tot het namens klaagster opvragen, inzien en ontvangen van medische informatie over klaagster. De fysiotherapeut heeft in september 2014 op verzoek van de medisch adviseur van de rechtsbijstandsverzekeraar informatie overgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het verwijt van klaagster dat hij het beroepsgeheim heeft geschonden en dat hij het patiëntendossier heeft aangepast gegrond verklaard. De verwijten van klaagster dat de fysiotherapeut onvoldoende dossier heeft gevoerd en dat hij in de tuchtprocedure medische informatie aan het college heeft overgelegd is ongegrond verklaard. Het Regionaal Tuchtcollege legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege acht klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep ten aanzien van de door het Regionaal Tuchtcollege gegrond bevonden klachtonderdelen. Ten aanzien van de ongegrond verklaarde onderdelen onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.389 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., fysiotherapeut, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. M. Christe, verbonden aan KBS advocaten te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 2 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van

7 juli 2017, onder nummer 304/2016, heeft dat College klaagsters klacht gedeeltelijk gegrond verklaard en de fysiotherapeut de maatregel van waarschuwing opgelegd.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 december 2017. De fysiotherapeut, bijgestaan door mr. Christe, is verschenen. Klaagster heeft een dag voor de terechtzitting telefonisch aan het Centraal Tuchtcollege laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen. Het Centraal Tuchtcollege heeft de zaak buiten aanwezigheid van klaagster behandeld. Klaagster heeft zich echter terstond nadat de mondelinge behandeling was afgerond en de terechtzitting al was gesloten bij de bode gemeld. De behandeling is vervolgens heropend. Klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht.

2.               Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“(…)

2.     DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het patiëntendossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1935, is van 1 oktober 2013 tot en met 4 november 2013 door verweerder behandeld in verband met klachten na een ongeval in een lijnbus. Klaagster is in februari 2014 nog twee keer bij verweerder geweest.

In de patiëntgegevens is opgetekend bij 28 februari 2014, voor zover thans van belang:

“Eigen idee over de spierklachten van de afgelopen jaren:  zou het fibromyalgie kunnen zijn?”

Op 6 december 2013 heeft klaagster een medische volmacht verleend aan D. tot het namens klaagster opvragen, ontvangen en inzien van alle door hen noodzakelijk geachte medische informatie over klaagster.

Op 28 augustus 2014 heeft de medisch adviseur van D. aan verweerder verzocht de volgende vragen te beantwoorden:

“Wanneer vond het/de eerste consult/behandeling n.a.v. bovengenoemde plaats?

Wat waren uw bevindingen?

Welke behandeling heeft u ingesteld?

Hoe is het verdere beloop geweest van het genezingsproces?

Zijn er op dit moment nog klachten? Zo ja, welke?

Is er een nieuwe afspraak met betrokkene gemaakt en zo ja, wanneer?

Hebt u betrokkenen nog doorverwezen (collega/specialist) en zo ja met welk resultaat?”

Verweerder heeft op 15 september 2014 op verzoek van de medisch adviseur van D. op schrift gestelde informatie overgelegd. Daarin staat onder meer, voor zover thans van belang voor de klacht, opgetekend:

“Op 28 februari 2014 heeft zij zich weer bij mij gemeld met klachten aan nek (cto) en lage rug. Zij gaf daarbij ook aan al langere tijd bekend te zijn met fibromyalgie.”

Op 25 oktober 2016 heeft de huisarts van klaagster een medische verklaring afgegeven waarin wordt verklaard dat de diagnose fibromyalgie nooit gesteld is bij klaagster.

3.               HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder – zakelijk weergegeven – dat hij het beroepsgeheim heeft geschonden, door zonder toestemming van en zonder voorafgaande inzage door klaagster, informatie aan een medisch adviseur te geven. Het betreft onjuiste informatie, waar door de medisch adviseur niet om is verzocht en waardoor klaagster is geschaad in haar afhandeling in een schadeclaim. Verweerder heeft met zijn handelen de zorgplicht jegens klaagster verzaakt en niet gehandeld conform de beroepsethiek voor fysiotherapeuten.

Verder heeft klaagster geklaagd over het feit dat het aan haar verstrekte patiëntendossier qua inhoud verschilt van het aan het college toegezonden dossier. Ook verwijt zij verweerder dat hij onvoldoende dossier heeft gevoerd.

Tot slot verwijt klaagster verweerder dat hij in de tuchtprocedure medische informatie aan het college heeft overgelegd.

4.               HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat wat betreft het schenden van het beroepsgeheim geen verplichting bestaat om de betrokkene de informatie voor te leggen alvorens de informatie aan de medisch adviseur te verstrekken. Klaagster heeft een medische volmacht aan D. verleend voor het opvragen van de informatie. Verweerder erkent dat dit geleid heeft tot een misverstand in de onderhavige situatie. Verweerder zal zich in de toekomst meer bewust zijn van de wijze waarop deze informatie gebruikt kan worden.

Verweerder heeft ten behoeve van de leesbaarheid van het dossier voor klaagster enkele zinnen uitgeschreven c.q. geëxpliciteerd, alsmede een enkele zin onder een ander kopje geplaatst. Per abuis is één zin weggevallen.

Verweerder herkent zich verder niet in de verwijten omtrent het niet handelen volgens de zorgplicht, en het niet naleven van de beroepsethiek.

5.               DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Naar aanleiding van de klacht dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden en in strijd heeft gehandeld met zijn zorgplicht en de beroepsethiek, overweegt het college het volgende. Vaststaat dat door klaagster een medische volmacht en een toestemmingsformulier medische informatie zijn ondertekend. Op grond daarvan mocht verweerder antwoorden op vragen van de medisch adviseur. Daarbij dient hij echter wel de zogenaamde “Beroepsethiek en Gedragsregels voor de fysiotherapeut” in acht te nemen. In artikel 37d van deze regels staat het volgende:

“De fysiotherapeut zal zich in het schriftelijk verslag aan derden beperken tot het beantwoorden van gerichte vragen, waarbij hij slechts relevante, medische informatie van feitelijke aard verstrekt. De fysiotherapeut dient zich derhalve te onthouden van het geven van oordelen of conclusies. (…)”

Het college is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met deze gedragsregel door op de vraag “Zijn er op dit moment nog klachten? Zo ja, welke?” te antwoorden: “Zij gaf daarbij ook aan al langere tijd bekend te zijn met fibromyalgie.” Informatie van feitelijke aard op de genoemde vraag dient zich te beperken tot een omschrijving van de klachten. Een door een patiënt genoemde diagnose valt daar niet onder. Bovendien was de informatie feitelijk onjuist. Uit het patiëntdossier blijkt namelijk – en ter zitting is deze gang van zaken door verweerder bevestigd – dat klaagster op de vraag van verweerder wat haar eigen idee was over de oorzaak van haar spierklachten, de wedervraag heeft gesteld of het fibromyalgie zou kunnen zijn. Klaagster heeft dus niet gezegd dat zij al langer bekend was met fibromyalgie.

Naar aanleiding van de klacht dat verweerder de informatie heeft verstrekt zonder dat klaagster die informatie eerst had gezien, overweegt het college het volgende. In artikel 37d van de meergenoemde gedragsregels is het volgende vermeld:

“Daarnaast dient de fysiotherapeut de patiënt in kennis te stellen van de inhoud van de informatie die hij aan de derde verstrekt. (…)”

Hoewel hieruit niet kan worden afgeleid dat verweerder gehouden was de brief die hij aan de medisch adviseur heeft geschreven eerst aan klaagster voor te leggen, had hij haar in ieder geval wel in kennis moeten stellen van de inhoud van de verstrekte informatie. Dit heeft hij niet gedaan.

Samenvattend oordeelt het college dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de onder 5.1 geformuleerde norm doordat hij meer informatie heeft verstrekt dan hem op basis van de gegeven volmacht, toestemmingsformulier en gedragsregels was toegestaan, een deel van de informatie feitelijk onjuist was en hij klaagster niet in kennis heeft gesteld van de verstrekte informatie. Om die reden is het klachtonderdeel gegrond.

5.3

Verweerder heeft toen klaagster haar dossier opvroeg – naar eigen zeggen ten behoeve van de leesbaarheid – een aantal zinnen uitgeschreven en een aantal zinnen onder een ander kopje geplaatst. Daarbij is één zin weggevallen. Klaagster heeft over deze handelwijze geklaagd. Het college oordeelt, onder verwijzing naar vaste tuchtrechtspraak, dat het achteraf aanpassen van het medisch dossier zonder daarover transparant te zijn (bijvoorbeeld door erbij te zetten wat precies is toegevoegd op welke datum en waarom) niet is toegestaan. Patiënten moeten er immers op kunnen vertrouwen dat het dossier een volledige en waarheidsgetrouwe weergave van de gang van zaken bevat. In zoverre is het klachtonderdeel gegrond. Dit geldt niet voor het klachtonderdeel waarin klaagster stelt dat verweerder onvoldoende dossier heeft gevoerd. Verweerder heeft in het dossier uitgebreid verslag gedaan van de gang van zaken en heeft daarmee ruimschoots aan de norm voldaan. In zoverre is het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.4

Naar aanleiding van de klacht dat verweerder in zijn verweer in deze procedure medische gegevens heeft overgelegd, overweegt het college dat het overleggen van medische gegevens in kader van de verdediging in een tuchtrechtelijke procedure is toegestaan. De door verweerder overgelegde gegevens zijn relevant in het kader van zijn verdediging, zodat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.5

Nu de klacht deels gegrond is wordt een maatregel opgelegd. Het college heeft bij het bepalen van de maatregel rekening gehouden met de omstandigheid dat verweerder zich niet bewust was van de overschrijding van de geldende gedragsregels en ter zitting heeft aangegeven hier in de toekomst meer aandacht aan te zullen besteden. Verder acht het college van belang dat verweerder niet eerder met een tuchtrechtelijke maatregel is geconfronteerd. Alles overziend kan in dit geval daarom worden volstaan met een waarschuwing. (…)”.

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg onder het kopje “2. DE FEITEN”, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.               Beoordeling van het beroep

4.1            In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2            De fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd. De fysiotherapeut heeft

primair aangevoerd dat klaagster in haar beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege gegrond zijn verklaard. Subsidiair heeft de fysiotherapeut geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Het Regionaal Tuchtcollege heeft in rechtsoverweging 5.2 van de beslissing waarvan beroep het onderdeel van de klacht van klaagster, inhoudende – samengevat weergegeven – dat de fysiotherapeut het beroepsgeheim heeft geschonden, gegrond verklaard. In rechtsoverweging 5.3 van bedoelde beslissing heeft het Regionaal Tuchtcollege het klachtonderdeel dat ziet op het achteraf aanpassen van het medisch dossier zonder daarover transparant te zijn eveneens gegrond verklaard.

4.4            In artikel 73 lid 1 onder a van de Wet op de beroepen in de individuele

gezondheidszorg (Wet BIG) wordt bepaald dat door een klager tegen een eindbeslissing van het regionaal tuchtcollege slechts beroep kan worden ingesteld voor zover zijn klacht is afgewezen of voor zover hij niet-ontvankelijk is verklaard. Voor zover het beroep van klaagster zich uitstrekt over de door het Regionaal Tuchtcollege gegrond bevonden klachtonderdelen (hiervoor weergegeven onder rechtsoverweging 4.3) is zij op grond van voornoemd artikel niet-ontvankelijk in haar beroep.

4.5            Dit betekent dat in beroep uitsluitend de klachtonderdelen die door het Regionaal Tuchtcollege ongegrond zijn verklaard ter beoordeling voorliggen, te weten het klachtonderdeel dat de fysiotherapeut onvoldoende dossier heeft gevoerd en het klachtonderdeel dat de fysiotherapeut medische gegevens aan het Regionaal Tuchtcollege heeft verstrekt. Ten aanzien van beide klachtonderdelen is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de behandeling van de zaak in beroep geen aanleiding heeft gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft derhalve het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege weergegeven in rechtsoverweging 5.3, 5.4 en 5.5 van de beslissing in eerste aanleg. Het beroep van klaagster moet worden verworpen.

4.6            Bij deze stand van zaken behoeft de vraag of klaagster in haar beroep een klacht tegen de fysiotherapeut heeft geformuleerd die niet in eerste aanleg aan het Regionaal Tuchtcollege is voorgelegd, en de daarmee samenhangende vraag of deze klacht al dan niet buiten beschouwing moet worden gelaten, geen verdere beoordeling meer. Hetgeen partijen in dat kader nog naar voren hebben gebracht kan buiten beschouwing blijven, omdat dit niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

verstaat dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en J.A.M.M. Gloudemans en F.P.A.J. Klomp, leden-beroepsgenoten en mr. J.S. Heidstra, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 9 januari 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris   w.g.