ECLI:NL:TGZCTG:2018:59 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2016.480
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2018:59 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-03-2018 |
Datum publicatie: | 08-03-2018 |
Zaaknummer(s): | C2016.480 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Herziening. Verzoeker stelt dat door zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege getoetst is aan een niet bestaande norm. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het door verweerder gestelde geen novum oplevert en dat hieraan derhalve geen omstandigheden kunnen worden ontleend die op grond van artikel 52 Wet BIG tot herziening kunnen leiden. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2016.480 van:
A., tandarts, werkzaam te B., verzoeker, gemachtigde:
mr. G.J.W. Pulles, advocaat te Amsterdam,
strekkende tot herziening van de beslissing van 19 maart 2015 van het Centraal Tuchtcollege gewezen in de zaak onder nummer C2014.260, op de klacht van:
C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste
aanleg,
tegen
A. voornoemd, verder te noemen: de tandarts, appellant, verweerder in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
Het verzoek tot herziening is ingekomen op 27 december 2016. Het Centraal Tucht-college heeft de heer mr. K.E. Mollema, plaatsvervangend voorzitter van het Centraal Tuchtcollege, benoemd tot rapporteur. De rapporteur heeft voor zijn rapportage de deskundigheid ingewonnen van de heer E., tandarts, verbonden aan de F. – hierna: de deskundige. Mr. Mollema heeft op 5 april 2017 gerapporteerd. De tandarts heeft vervolgens gebruik gemaakt van de hem geboden gelegenheid om schriftelijk op het rapport te reageren en heeft daarbij een aantal vragen aan de deskundige gesteld. Van de deskundige is hierop op 4 oktober 2017 een schriftelijke reactie ontvangen. Het Centraal Tuchtcollege heeft vervolgens van de tandarts nog nadere correspondentie ontvangen. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 februari 2018, waar is verschenen de tandarts, bijgestaan door
mr. Pulles voornoemd en mr. drs. F. Beenhakker, advocaat te Groningen. Mr. Mollema was niet ter terechtzitting aanwezig. Van hem is tevoren bericht van verhindering ontvangen. De deskundige was ter terechtzitting aanwezig. Mr. Pulles en mr. drs. Beenhakker hebben de standpunten van de tandarts ter terechtzitting nader toegelicht. Mr. Pulles heeft dat onder meer gedaan aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In de zaak C2014.260 heeft klaagster de tandarts – voor zover hier relevant – verweten dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld bij het plaatsen van de kronen en de bruggen in het gebit van klaagster doordat hij heeft nagelaten de wortelkanalen goed op te vullen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dit deel van de klacht gegrond verklaard en aan de tandarts de maatregel van berisping opgelegd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft daartoe als volgt overwogen:
“Het klachtonderdeel onder 1 ziet op de elementen 17, 15, 23, 35, 37, 46 en 47.
Allereerst overweegt het college dat uit het feit dat verweerder herstel heeft aangeboden, niet kan worden geconcludeerd dat hij verwijtbaarheid erkent.
Uit de bij het verweerschrift overgelegde röntgenfoto’s komt een röntgenbeeld van klaagsters gebit naar voren waaruit afgeleid kan worden dat verweerder heeft nagelaten de wortelkanalen volledig op te vullen.
Ter zitting heeft verweerder over de behandeling onder meer verklaard dat hij de elementen tot een bepaalde diepte heeft gevuld en niet het volledige kanaalstelsel heeft behandeld om zodoende bij een eventuele herbehandeling er makkelijker bij te kunnen. Verweerder heeft zijn behandelbeleid (onder meer bewust geen gebruik maken van cofferdam) uitgelegd. Hieruit volgt naar het oordeel van het college dat verweerder, hoewel met goede bedoelingen, wortelkanaalbehandelingen heeft uitgevoerd, waarbij onvoldoende zorgvuldig te werk is gegaan. Het college is hierover bezorgd, temeer daar de vraag kan worden gesteld of verweerder zijn professionele standaard voldoende bewaakt. Op de zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat zijn bijscholing via overleg met collega’s plaatsvindt en bestaat uit het raadplegen van internet. Dit is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een zorgvuldige bijscholing.
Uit dit een en ander volgt dat het klachtonderdeel onder 1 gegrond is.”
De tandarts is van die beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege heeft zich ten aanzien van het verwijt dat de tandarts heeft nagelaten de wortelkanalen op te vullen verenigd met het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en daaraan nog toegevoegd dat:
“ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de tandarts niet alleen heeft nagelaten de kanalen volledig te vullen, maar deze ook niet geheel heeft gereinigd, hetgeen zijn nalaten des te ernstiger maakt.”
Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van de tandarts verworpen waarmee de in
eerste aanleg opgelegde maatregel van berisping in stand is gebleven.
3. Beoordeling van het verzoek
3.1 In zijn herzieningsverzoek stelt de tandarts dat het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat bij behandelingen als in het onderhavige geval aan de orde de wortelkanalen volledig zouden moeten worden opgevuld feitelijk onjuist is. Ter onderbouwing van deze stelling wijst de tandarts op een artikel uit het Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde van 12 maart 2015, op passages uit het boek Endodontologie van S.K. Thoden van Velzen e.a. (tweede druk, 2004), op passages uit
de Syllabus Endodontologie (Tandheelkundige Vaardigheden IIa) van de ACTA uit 2008-2009 en het ACTA werkboek 2006-2007.
3.2 Zowel het Regionaal als het Centraal Tuchtcollege heeft, zo stelt de tandarts, zijn oordeel op een onjuiste weergave van de feiten en een achterhaald oordeel inzake medisch verantwoord handelen gebaseerd. De tandarts stelt dat ten onrechte is geoordeeld op basis van een norm die destijds geen norm was en overigens ook thans geen norm is.
3.3 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt.
3.4 Ingevolge artikel 52 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg is herziening van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing waarbij een in artikel 48, eerste of derde lid, omschreven maatregel werd opgelegd mogelijk, wanneer naderhand omstandigheden zijn gebleken die naar ernstig vermoeden tot een afwijkende beslissing zouden hebben geleid, indien zij tijdig bekend waren geworden.
3.5 Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat het (door de tandarts thans bij zijn verzoek tot herziening gestelde) feit dat de beslissing in de onderhavige zaak is gebaseerd op toetsing door het tuchtcollege aan een niet bestaande norm geen novum oplevert, nu er, gelet ook op de door de tandarts overgelegde artikelen en literatuur, geen sprake is van feiten en/of omstandigheden die niet ook reeds op 19 maart 2015 bekend waren, althans hadden kunnen zijn. Aan het door de tandarts gestelde kunnen derhalve geen omstandigheden worden ontleend die op grond van voornoemd artikel 52 tot herziening kunnen leiden.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
wijst het verzoek tot herziening af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. M.P. den Hollander en
prof.mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. H.J. van Iterson en mr.drs. R. van der Velden, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 8 maart 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.