ECLI:NL:TGZCTG:2018:335 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.179

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:335
Datum uitspraak: 20-12-2018
Datum publicatie: 20-12-2018
Zaaknummer(s): c2018.179
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Anders dan klager stelt, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater zorgvuldig heeft gehandeld door direct bij het eerste contact de hulpvraag van klager uit te vragen en door binnen dezelfde GGZ-instelling intercollegiaal overleg te voeren met een eerder bij de behandeling van klager betrokken collega. Verwerpt beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.179 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., psychiater, werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.H.M. Mook te Leusden.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 23 november 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 12 april 2018, onder nummer 17/441, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 15 november 2018, waar zijn verschenen klager en de psychiater, de psychiater bijgestaan door haar gemachtigde. Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Verweerster is als psychiater werkzaam bij E,.

2.2. De huisarts van klager heeft klager op 6 januari 2017 verwezen naar E. met de hulpvraag: ‘graag begeleiding o.a. relationeel, bij escalerende thuissituatie’. Op

6 januari 2017 heeft verweerster met klager een eerste intake gesprek gehouden. In het verslag staat:

‘(..)

Hulpvraag client (..)

Patient zou willen dat zijn echtgenote psychiatrisch behandeld zou worden. Hij wil zelf geen behandeling voor manisch-depressieve stoornis of lithiumverhoging. Gaat akkoord met enkele relatiegesprekken, om te zien of thuissituatie verbeterd kan worden.

(..)

Advies en beleid* (..)

Doel:

- systeemproblematiek helder krijgen

- lijdensdruk verlagen

Middel:

- F. plant kennismaking met echtpaar, toewerken naar systeemtherapie

-psychoeducatie

- lithium vooralsnog in huidige dosering continueren

(..)’

2.3. Op 17 februari 2017 heeft de echtgenote van klager aan verweerster een brief gestuurd met daarbij de (ziekte)geschiedenis van klager.

2.4. Op 23 februari 2017 heeft verweerster met klager gesproken en daarover staat in het dossier genoteerd:

‘(..)

Rapportage

Brief doorgenomen, ontvangen van echtgenote (betrokken bij behandeling), waarin zij haar zorgen uiteenzet. (..) Echtgenote gebeld en besproken dat pt ook op de hoogte dient te zijn van deze gedeelde informatie, en dat dit onderwerp van gesprek zal zijn op onze volgende afspraak. Dit was duidelijk en akkoord.

(..)’

Ook heeft verweerster op 23 februari 2017 contact opgenomen met een eerdere behandelaar van klager voor overleg over de vraag of zij het dossier van klager kon sluiten omdat bij klager en zijn echtgenote geen motivatie was voor de door de huisarts geformuleerde hulpvraag. Na telefonisch overleg heeft verweerster besloten:  ‘Plan is om in gesprek met echtpaar de kaarten open te leggen zoals de situatie ervoor staat. Relatietherapie is niet aan de orde, wel is er reden om aan te nemen dat sprake is van een manische ontregeling bij patient (hoewel niet zozeer duidelijk in de eenmalige contactuele context van zijn intakegesprek bij mij, doch wel aannemelijk uit de gedragsbeschrijvingen van echtgenote alsook uit de inhoud van de door hemzelf geschreven emails), e.e.a. wordt ondersteund door de indruk die college (..) kreeg van patient en zijn dochter bij eerdere beoordeling. Mijn verwachting is dat patient zich niet zal herkennen hierin en niet open staat voor behandeling, in dat geval (gezien de aanwijzingen voor schadelijke gevolgen voor patient) zal beoordeling voor onvrijwillige behandeling overwogen moeten worden. (..)’

2.6. Op 25 april 2017 heeft verweerster een vervolggesprek met klager in het bijzijn van zijn echtgenote gehad. In het verslag staat daarover het volgende gemeld:

‘(..)

Hij wil psychiatrisch onderzoek naar zijn vrouw en de waarheid boven tafel. Toch zit hij hier ook omdat hij wel verder zou willen met zijn vrouw. In dit gesprek ervoor gekozen hierop niet in te gaan (uitgelegd dat dit slechts leidt tot ruzie), gezocht naar ruimte voor interventies, deze is gering maar niet afwezig. Het is de vraag of relatietherapie (gericht op hanteerbaar maken thuissituatie, contactlegging en dossieropbouw) zinvol is, of dat toch doorgepakt moet worden.

(..)’

2.7. Tussen 25 april en 1 mei heeft verweerster over de situatie van klager overleg gevoerd met de SPV-er, de waarnemend geneesheer directeur en de huisarts. Op 2 mei 2017 heeft verweerster een adviesgesprek gevoerd met klager en zijn echtgenote. In het verslag staat:

‘(..)

RvK / adviesgesprek na intake en overleggen.

Echtpaar komt samen.

Besproken dat wij obv de beschikbare informatie en beoordelingen uitgaan van een hypomane ontregeling ihkv bipliare stoornis. Losstaand van of er dan niet sprake is van een stoornis bij echtgenote. Behandeling van pt aangeboden. Uitgelegd waarom relatietherapie geen optie is nu. Pt voelt zich niet serieus genomen en beledigd door voorgenoemde stellingen. Hij wil onderzoek en behandeling van zijn echtgenote. Besproken dat dit geen optie is, echtgenote is niet verwezen en wil geen onderzoek. (..)

Pt kiest ervoor geen behandeling te willen bij ons. (..)

B/- dossier sluiten, huisartsbrief maken

- (..)

- huisarts reeds op de hoogte, neemt lithiumbehandeling over

NB geen behandelplan opgesteld ivm niet tot een behandeling overeengekomen in de gevoerde gesprekken op de poli (..)’

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld door:

-                  het negeren van de hulpvraag van klager. Volgens klager heeft hij zelf contact gezocht met verweerster en gevraagd om hulp voor zijn psychisch lijden dat werd veroorzaakt door een stoornis van zijn echtgenote;

-                  het niet inlichten van klager over de brief van de echtgenote die zij aan verweerster heeft gestuurd met daarbij de ziektegeschiedenis van klager;

-                  de notitie aan te nemen als feitelijke informatie terwijl in de notitie krengende onwaarheden staan vermeld. Verweerster heeft verzuimd klager daarover te horen en heeft daarmee zijn echtgenote op haar wenken bediend.

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1. Bij het beoordelen van de klacht gaat het erom of verweerster bij de behandeling van klager heeft gehandeld zoals zij op dat moment onder de gegeven omstandigheden volgens de normen van zijn beroepsgroep in 2017 redelijkerwijs had moeten doen.

Klachtonderdeel 1

5.2.  Klager is door zijn huisarts verwezen naar verweerster voor begeleiding op relationeel vlak. Verweerster heeft zorgvuldig gehandeld door direct bij het eerste contact de hulpvraag van klager uit te vragen en te constateren dat die niet aansloot bij de verwijzing van de huisarts. Zijn hulpvraag was namelijk gelegen in de psychiatrische behandeling van zijn echtgenote. Uit de diverse gesprekverslagen blijkt dat verweerster vervolgens heeft geprobeerd klager te bewegen tot relatietherapie, hem een aantaal keer heeft geprobeerd duidelijk te maken dat de verwachtingen van klager van de behandeling niet overeenkwamen met de verwijzing van de huisarts en dat zij niet kon overgaan tot het behandelen van zijn echtgenote. Daarvoor zou eerst een verwijzing nodig zijn van de huisarts en in beginsel ook instemming van de echtgenote. Het college is van oordeel dat verweerster de hulpvraag van klager goed op het netvlies had en dat zij terecht zijn hulpvraag niet heeft kunnen omzetten in een behandeling nu die hulpvraag niet correspondeerde met de verwijzing. Het college is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld.

Klachtonderdeel 2

5.3. Naar het oordeel van het college heeft verweerster alles in het werk gesteld om de brief van de echtgenote van 17 februari 2017 met klager te bespreken. Het eerste consult na ontvangst van de brief vond plaats op 25 april 2017 en dat was ook het eerste moment dat verweerster de brief met klager kon bespreken. Als niet betwist staat vast dat de brief toen met klager is besproken. Weliswaar is voorstelbaar dat het tijdsverloop enige onrust bij klager heeft opgewekt maar verweerster valt tuchtrechtelijk geen verwijt te maken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Klachtonderdeel 3

5.4. Voor de juistheid van de stelling dat verweerster de inhoud van de brief van zijn echtgenote voor waar heeft aangenomen, vindt het college geen aanknopingspunten in het dossier. Sterker nog, uit de verslagen blijkt juist dat verweerster met een klinische blik de situatie van klager heeft beschouwd, overleg heeft gevoerd met collega’s, heeft geprobeerd zonder oordeel het gesprek tussen klager en zijn echtgenote op gang te brengen en klager te bewegen tot relatietherapie over te gaan. Het college is van oordeel dat verweerster zorgvuldig heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.   

Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1  In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Het Centraal Tuchtcollege stelt allereerst vast dat klager geen gronden heeft gericht tegen de formulering van de klachtonderdelen door het Regionaal Tuchtcollege in de beslissing in eerste aanleg, zodat het Centraal Tuchtcollege bij de beoordeling van het onderhavige beroep hiervan uitgaat. Voor zover klager in beroep nieuwe klachtonderdelen formuleert overweegt het Centraal Tuchtcollege dat nieuwe klachten, althans klachten die niet in eerste aanleg zijn aangevoerd, buiten het bestek van dit beroep vallen, zodat klager in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

4.4       Klachtonderdeel 1.

Op basis van de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling in beroep is besproken, begrijpt het Centraal Tuchtcollege dat klager heeft beoogd aan te voeren dat de psychiater niet zorgvuldig is geweest in haar contact met klager door buiten  klager om overleg te voeren. Anders dan klager stelt en zoals ook door het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing is overwogen, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de psychiater juist zorgvuldig heeft gehandeld door direct bij het eerste contact de hulpvraag van klager uit te vragen en door binnen dezelfde G. intercollegiaal overleg te voeren met een collega die klager eerder in het kader van een adviesconsult had gezien. De psychiater heeft met deze werkwijze dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klachtonderdeel 1 is door het Regionaal Tuchtcollege terecht  ongegrond bevonden, zodat het beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel zal worden verworpen.

4.5       De behandeling in beroep van de klachtonderdelen 2 en 3 heeft het Centraal Tuchtcollege evenmin aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep ten aanzien van deze klachtonderdelen eveneens moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep zoals hiervoor in overweging 4.3 weergegeven;

verwerpt het beroep voor het overige;

bepaalt dat deze beslissing zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: C.H.M. van Altena, voorzitter; L.F. Gerretsen-Visser en

Y. Buruma, leden-juristen en A.C.L. Allertz en J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en

M. van Esveld, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 20 december 2018.

Voorzitter  w.g.                      Secretaris  w.g.