ECLI:NL:TGZCTG:2018:327 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.111

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:327
Datum uitspraak: 13-12-2018
Datum publicatie: 13-12-2018
Zaaknummer(s): c2018.111
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen bedrijfsarts. Regionaal Tuchtcollege heeft deels gegrond verklaard, zonder oplegging van maatregel. Klaagster komt op tegen ongegrond verklaarde klachtonderdeel en tegen de beslissing om geen maatregel op te leggen. Klaagster is niet-ontvankelijk in het beroep voor zover het zich richt tegen de beslissing om geen maatregel op te leggen en voor het overige wordt het beroep verworpen. Het Centraal Tuchtcollege is evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat niet gebleken is dat de bedrijfsarts bij het aanleveren van informatie ten behoeve van het Deskundigenoordeel UWV bewust informatie heeft achtergehouden.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.111 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.

1.         Verloop van de procedure

A. – hierna klaagster – heeft op 12 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. – hierna de bedrijfsarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 31 januari 2018, onder nummer 16242, heeft dat College de klacht deels (klachtonderdeel a en b) gegrond verklaard, zonder oplegging van een maatregel en de klacht voor het overige (klachtonderdeel c) afgewezen. Het College heeft ook bepaald dat de beslissing op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) zal worden gepubliceerd.

Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft op 2 juli 2018 nog een brief met bijlagen van 29 juni 2018 van klaagster ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 november 2018, waar zijn verschenen klaagster en de bedrijfsarts, bijgestaan door mr. Berkhoff-Muntinga.

Zowel klaagster als de arts en haar gemachtigde hebben hun respectieve standpunten nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster heeft zich op 14 oktober 2015 ziek gemeld voor haar werk. De werkgever van klaagster is aangesloten bij een arbodienst die de verzuimbegeleiding uitbesteedde aan de organisatie van bedrijfsartsen waar verweerster als bedrijfsarts werkzaam is. Verweerster heeft klaagster voor het eerst op het spreekuur gezien op

21 december 2015. Verweerster heeft klaagster voorts op 11 januari 2016 op het spreekuur gezien en daarna nog een aantal malen. Op 17 december 2015 was klaagster ook door een medewerkster van de arbodienst gezien.

Verweerster heeft over klaagster een ‘Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst’ (hierna: Actueel oordeel) opgesteld, gedateerd 25 maart 2016, waarin staat – voor zover hier van belang – (citaat overgenomen inclusief taalfouten):

“(…) 4. Verloop van de ongeschiktheid tot werken

Werknemer heeft zomer vorig jaar, 2015 medische klachten ontwikkeld.

Zij heeft zich 21-01-2016 ziekgemeld met diverse medische klachten. (…)

5. Functionele beperkingen en arbeidsmogelijkheden

(…)

Persoonlijk functioneren       Verdelen van aandacht, concentratie,                     

herinneren, cliënt is aangewezen op werk

zonder veelvuldige storingen/onderbrekingen,

aangewezen op werk zonder veel

deadlines/productiepieken. “

De geboortenaam van klaagster en het telefoonnummer van verweerster zijn niet ingevuld in het Actueel oordeel en er staat vermeld dat er onderzoek is gedaan naar de aanwezigheid van passende arbeid.

Verweerster heeft op 28 maart 2016 medische informatie over klaagster naar UWV gezonden in het kader van het door klaagster aangevraagde Deskundigenoordeel UWV. Verweerster heeft de verslagen van de consulten van klaagster op 21 december 2015, 11 januari 2016 en 17 december 2015 (het laatstgenoemde consult was met de medewerkster van de arbodienst) niet meegestuurd.

Tussen partijen is eerder een tuchtrechtprocedure aanhangig geweest. Die tuchtrechtprocedure ging – kort weergegeven – over de probleemanalyse die in dezelfde periode door verweerster over klaagster was opgesteld. Het regionaal tuchtcollege Eindhoven heeft in die procedure op 25 januari 2017 uitspraak gedaan onder nummer 1689. In het door klaagster ingestelde hoger beroep heeft het Centraal tuchtcollege op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan onder nummer C2017.105. Aan verweerster is toen een berisping opgelegd. Het Centraal tuchtcollege overwoog – voor zover hier van belang – onder meer:

“4.9 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het tijdig (binnen zes weken na de eerste ziektedag) opstellen, ondertekenen en toesturen van de probleemanalyse een eigen verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts is. Het feit dat de arbodienst fouten heeft gemaakt of dat de gehanteerde werkwijze van de arbodienst tot gevolg heeft gehad dat er vier verschillende versies van de probleemanalyse in omloop zijn gekomen, doet aan deze eigen (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid van de bedrijfsarts niet af. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat de bedrijfsarts haar verantwoordelijkheid met betrekking tot het tijdig opstellen en ondertekenen van de probleemanalyse in het geval van klaagster niet heeft genomen. De bedrijfsarts heeft daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is in zoverre gegrond.

(…)

4.14 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat ook het juist en volledig invullen van een probleemanalyse een eigen verantwoordelijkheid is van de bedrijfsarts. Het kan de bedrijfsarts dan ook worden aangerekend dat dit in het geval van klaagster niet is gebeurd. Het feit dat er foutieve antwoorden door het systeem zijn ingevuld die de bedrijfsarts niet kan wijzigen (wat daar verder ook van zij) doet daaraan niet af. De bedrijfsarts heeft ter terechtzitting in beroep verklaard dat zij de eerste ziektedag van klaagster niet exact wist. (…)

Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is de bedrijfsarts zich onvoldoende bewust (geweest) van de grote gevolgen die de ingevulde gegevens zouden kunnen hebben voor het verdere verloop van de verzuimbegeleiding en re-integratie van klaagster. Dit betreft in het bijzonder de ingevulde eerste ziektedag (…) nu deze datum belangrijke consequenties kan hebben voor het aan klaagster uit te betalen loon. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de klacht ook wat betreft de inhoud van de opgestelde probleemanalyse gegrond is. (…)”

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerster dat zij:

a)     een niet volledig en correct Actueel oordeel heeft ingevuld noch ondertekend;

b)     klaagster dit formulier niet heeft doen toekomen;

c)     bij het aanleveren van medische informatie ten behoeve van het Deskundigenoordeel

UWV bewust informatie uit klaagsters medisch dossier (te weten een verslag van klaagsters consulten bij verweerster van 21 december 2015 en 11 januari 2016 en bij een medewerkster van de arbodienst op 17 december 2015) heeft achtergehouden in de brief naar UWV.

Ter toelichting op klachtonderdeel a) heeft klaagster nog naar voren gebracht dat het Actueel oordeel op de volgende punten niet correct is ingevuld:

(1)  vraag 1.1 (de geboortenaam van klaagster niet ingevuld);

(2)  vraag 2.2 (telefoonnummer bedrijfsarts niet ingevuld);

(3)  vraag 4 (datum eerste ziektedag is niet juist ingevuld: er staat 21 januari 2016 maar dat moet zijn 14 oktober 2015);

(4)  vraag 5 (beperkingen onjuist weergegeven: klaagsters ziekte had niks te maken met haar persoonlijk functioneren maar was lichamelijk van aard);

(5)  vraag 7.1 (er is nooit onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van passende arbeid, dit is in ieder geval nooit met klaagster besproken);

(6)  vraag 8.1 (het formulier is niet ondertekend door verweerster).

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft het volgende naar voren gebracht.

Ad klachtonderdeel a)

In de eerste plaats stelt verweerster dat de verwijten, hoewel deze een ander formulier betreffen (het Actueel oordeel in plaats van de probleemanalyse), inhoudelijk precies hetzelfde zijn als de verwijten die klaagster verweerster in de eerdere tuchtprocedure maakte. Nu het college al eerder over deze verwijten heeft geoordeeld, kan klaagster niet ontvangen worden in haar klacht vanwege het beginsel ‘ne bis in idem’. Bovendien brengt een behoorlijke tuchtprocesorde mee dat een klager zoveel mogelijk de klachten tegen de zorgverlener bundelt en in één tuchtprocedure aanhangig maakt. Klaagster had die gelegenheid, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Klaagster moet niet-ontvankelijk worden verklaard in haar klacht.

Als het college van oordeel is dat klaagster wel ontvankelijk is in haar klacht dan verzoekt verweerster het college rekening te houden met het feit dat deze klacht betrekking heeft op het ‘Actueel oordeel’ dat eerder door verweerster is afgegeven dan de probleemanalyse waarover de vorige tuchtprocedure ging. Op het moment dat verweerster het ‘Actueel oordeel’ opstelde, wist zij nog niet van klaagsters onvrede over de probleemanalyse en was haar handelen nog niet tuchtrechtelijk getoetst.

Ad klachtonderdeel b)

Verweerster heeft het ‘Actueel oordeel’ samen met klaagster ingevuld. Een dergelijk formulier wordt altijd standaard uitgeprint, ondertekend en aan de werknemer meegegeven. Hoewel dit niet in klaagsters dossier is aangetekend, moet klaagster een ondertekend exemplaar hebben ontvangen. Verweerster kan niet verklaren waarom klaagster stelt dat zij dit formulier niet heeft ontvangen.

Ad klachtonderdeel c)

Verweerster is – net zoals bij de probleemanalyse die in de vorige tuchtprocedure aan de orde was – uitgegaan van de in het systeem vermelde eerste ziektedag, te weten

21 januari 2016. Verweerster heeft daarom niet de consulten van vóór die datum meegestuurd. Die consulten waren als ‘preventieve consulten’ ook opgeslagen onder een ander tabblad en daardoor niet goed zichtbaar voor verweerster. Zij ontkent ten stelligste dat zij bewust medische informatie heeft achtergehouden voor UWV. 

Algemeen: verbetermaatregelen

Ten slotte merkt verweerster nog op dat zij het zichzelf aanrekent dat haar begeleiding aan klaagster door het Centraal tuchtcollege in de eerdere tuchtprocedure als niet zorgvuldig is beoordeeld. Zij heeft daarom naar aanleiding van de vorige (en nu ook deze) tuchtprocedure onder meer de volgende concrete verbetermaatregelen genomen:

-        het contract met de arbodienst van klaagsters werkgever is opgezegd;

-        er is een melding bij de Inspectie gedaan over het feit dat er zonder medeweten van de bedrijfsarts een formulier is ingevuld alsof dit gedaan was door de bedrijfsarts met daaronder ook de naam van deze bedrijfsarts;

-        bij verweersters werkgever is besproken hoe men wil werken met casemanagers: er is een leidraad opgesteld met randvoorwaarden voor samenwerking waarin de algemene condities voor goede zorg en specifieke voorwaarden voor een goede verzuimbegeleiding en het werken met het verzuimsysteem zijn beschreven;

-        verweersters werkgever heeft nieuwe samenwerkingscontracten opgesteld;

-        verweerster laat zich gedegen instrueren als zij moet werken met een voor haar onbekend verzuimsysteem;

-        met collega’s is afgestemd welke medische informatie wordt verstuurd bij een Deskundigenoordeel (het resume wordt geschreven vanaf de eerste ziektedag);

-        besproken is met collega’s hoe het uitreiken van documenten aan de werknemer zoals de probleemanalyse of het Actueel oordeel wordt geborgd. De bespreking en uitreiking van deze formulieren wordt voortaan beschreven in het medisch dossier en in de spreekuurterugkoppelingen/werkadviezen;

-        verweerster is voortaan zeer alert op de eerste ziektedag die nu consequent in het medisch dossier wordt genoteerd naast de medische anamnese;

-        verweerster noteert nog uitgebreider wat ze bespreekt met de werknemer;

-        alle werkafspraken en werkprocessen zijn grondig geëvalueerd en waar nodig aangepast.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

Verweerster heeft zich (voor een deel van de klacht) beroepen op het beginsel van ‘ne bis in idem’. Zij heeft ook gesteld dat klaagster haar klachten tegen verweerster had moeten bundelen. Zij heeft om die redenen niet-ontvankelijkheid bepleit. Het college overweegt als volgt.

Het beginsel van ‘ne bis in idem’ is neergelegd in artikel 51 Wet BIG. Dit artikel bepaalt dat niemand andermaal kan worden berecht ter zake van enig in artikel 47, eerste lid Wet BIG bedoeld handelen of nalaten waaromtrent te zijnen aanzien een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing is genomen. De klachten in deze procedure betreffen een handelen ten opzichte van klaagster dat heeft plaatsgevonden in dezelfde periode als waarin het handelen waarover eerder tuchtrechtelijk is geoordeeld, heeft plaatsgevonden. Over het handelen waarover klaagster nu klaagt, is echter nog geen onherroepelijk geworden tuchtrechtelijke eindbeslissing genomen. Het beroep op het beginsel van ‘ne bis in idem’ faalt dan ook.

Wat betreft het bundelen van de klachten overweegt het college dat er op voorhand niet van kan worden uitgegaan – verweerster heeft dat ook niet aangetoond, hoewel dat wel op haar weg lag – dat klaagster eerder dan tijdens de vorige procedure in het bezit is gekomen van het ‘Actueel oordeel’. Van klaagster behoefde vervolgens niet verwacht te worden dat zij begreep dat zij halverwege die procedure de omschrijving van haar klacht kon en ook moest aanpassen omdat zij anders later niet meer in haar nieuwe klacht zou kunnen worden ontvangen.

Klaagster is dan ook ontvankelijk in haar klacht.

Uitspraak Centraal tuchtcollege 15 augustus 2017 (C2017.105)

Tijdens de behandeling van deze klachtzaak heeft het Centraal tuchtcollege in hoger beroep uitspraak gedaan in een eerdere klachtzaak tussen klaagster en verweerster. Het Centraal tuchtcollege heeft aan verweerster een berisping opgelegd.

Het college begrijpt de overwegingen van het Centraal tuchtcollege (zie onder de feiten van deze uitspraak) aldus dat de bedrijfsarts te allen tijde en voor alle aspecten eindverantwoordelijk is voor de verzuimbegeleiding van een werknemer.

Op grond van de binnen de beroepsgroep geldende richtlijnen was reeds duidelijk dat de bedrijfsarts de professional is die eindverantwoordelijk is voor de arbeidsgezondheidskundige advisering. Het college begrijpt de uitspraak van het Centraal tuchtcollege zo, dat deze eindverantwoordelijkheid óók betrekking heeft op het voeren van de regie en de administratieve aspecten van het ziekteverzuimproces wanneer de verzuimbegeleiding van een werknemer wordt uitgevoerd door een bedrijfsarts in dienst van een bedrijfsartsenorganisatie die samenwerkt met de arbodienst van de werkgever van een werknemer.

Hieruit volgt dat een bedrijfsarts steeds alert zal moeten zijn of binnen een arbodienst (of een andere derde) met wie hij in het kader van de verzuimbegeleiding samenwerkt voldoende is geborgd dat hij zijn (eind)verantwoordelijkheid voor de verzuimbegeleiding waar kan maken. Indien die borging er niet is, is het aan de bedrijfsarts om aan die samenwerking de nodige consequenties te verbinden.

Het college zal de klachtonderdelen beoordelen met inachtneming van de uitspraak van het Centraal tuchtcollege.

Inhoudelijke beoordeling klachtonderdelen

Klachtonderdeel a

Het Actueel oordeel is door verweerster niet correct ingevuld, alleen al omdat zij daarin een onjuiste datum eerste ziektedag heeft genoteerd. Dit klachtonderdeel is gegrond.

Klachtonderdeel b

Klaagster stelt dat zij van verweerster geen Actueel oordeel heeft ontvangen, maar dat zij dit Actueel oordeel pas ontving tijdens de vorige tuchtrechtprocedure. Het Actueel oordeel is een belangrijk formulier dat in kopie aan de werknemer en de werkgever gegeven moet worden. Op het standaardformulier Actueel oordeel staat expliciet:

“Geef de werknemer en de werkgever een kopie van de volledig ingevulde Actueel oordeel bedrijfsarts of arbodienst. Zij hebben de analyse nodig om een Eindevaluatie te maken en om later eventueel een WIA-uitkering aan te vragen”.

Verweerster heeft gesteld dat een dergelijk formulier altijd standaard uitgeprint, ondertekend en aan de werknemer meegegeven wordt, maar met deze stelling kan niet worden volstaan nu klaagster stelt dat zij dit formulier niet heeft meegekregen. Nu in het medisch dossier niet wordt vermeld dat verweerster klaagster het Actueel oordeel heeft meegegeven, dient verweerster op andere wijze aannemelijk te maken dat zij aan die verplichting heeft voldaan. Naar het oordeel van het college is zij daar niet in geslaagd, omdat zij daarvan geen ander bewijs heeft overgelegd. Dit klachtonderdeel is ook gegrond.

Klachtonderdeel c

Op verweerster rustte niet de verplichting om klaagsters gehele medisch dossier aan UWV te overhandigen in het kader van het aangevraagde Deskundigenoordeel. Slechts die informatie diende te worden overgelegd die UWV nodig had bij het geven van een zorgvuldig oordeel. Verweerster heeft verklaard dat zij daarom een kopie van de consultverslagen vanaf de eerste ziektedag heeft gestuurd. Naar het oordeel van het college mocht zij daarmee volstaan. Echter, er is gebleken dat verweerster daarbij van een onjuiste eerste ziektedag is uitgegaan. Omdat verweerster er ten onrechte van uitging dat de eerste ziektedag 21 januari 2016 was, zijn derhalve de consultverslagen van 17 en 21 december 2015 en 11 januari 2016 niet aan UWV verzonden. UWV had  uiteraard op de hoogte moeten worden gesteld van de juiste datum van klaagsters eerste ziektedag. Dat verweerster de genoemde consultverslagen bewust heeft achtergehouden voor het UWV is echter niet gebleken noch bestaat er aanleiding om dit te veronderstellen. Daarom is dit klachtonderdeel ongegrond.

De maatregel

Nu de klacht deels gegrond is bevonden, is de vraag aan de orde of aan verweerster een maatregel dient te worden opgelegd en zo ja, welke. Het college overweegt als volgt.

Zoals hiervoor weergegeven, is aan verweerster in de eerdere tuchtprocedure tussen klaagster en verweerster de maatregel van berisping opgelegd. Deze maatregel wordt, in tegenstelling tot de maatregel ‘waarschuwing’, openbaar gemaakt en heeft meer consequenties voor een zorgverlener die deze maatregel doorgaans ook meer als straf ervaart.

Het handelen van verweerster dat nu door klaagster aan het college is voorgelegd, is van gelijksoortige aard, heeft plaatsgevonden tussen dezelfde partijen in ongeveer hetzelfde tijdsbestek. Van belang is dat het handelen van verweerster op het betreffende moment nog niet tuchtrechtelijk was getoetst. Als de onderhavige – hoofdzakelijk gegronde – klacht eerder en dan met name in de vorige tussen partijen gevoerde procedure door klaagster was ingediend en beoordeeld, zou dit naar alle waarschijnlijkheid niet tot een andere (nadere) maatregel dan een berisping hebben geleid.

Het college overweegt voorts dat verweerster zich in deze procedure toetsbaar heeft opgesteld en lering heeft getrokken uit de eerdere tuchtrechtelijke toetsing van haar handelen door het Centraal tuchtcollege. Zij heeft ter zitting diverse concrete verbetermaatregelen genoemd die zij naar aanleiding van de vorige en ook deze tuchtprocedure heeft genomen (verwezen wordt naar punt 4. van deze beslissing). Het college begrijpt daaruit dat verweerster met het treffen van die verbetermaatregelen niet alleen waarborgen heeft geschapen ten behoeve van de zorgvuldigheid van haar eigen handelen. Zij heeft immers verklaard dat zij ook haar werkgever, collega’s en de inspectie bij die maatregelen heeft betrokken, zodat ervan mag worden uitgegaan dat de randvoorwaarden voor een goede verzuimbegeleiding binnen de gehele organisatie van verweersters werkgever zijn aangescherpt. 

Dit brengt het college ertoe, alles afwegende en in samenhang bezien, om in dit geval af te zien van het opleggen van een maatregel aan verweerster.

Om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepaalt het college dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden gepubliceerd.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Klaagster komt in beroep op tegen de ongegrondverklaring van             klachtonderdeel c (het bewust achterhouden van informatie uit het medisch dossier van klaagster bij het aanleveren van medische informatie ten behoeve van het Deskundigenoordeel UWV) en tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege om geen maatregel aan de bedrijfsarts op te leggen.

4.2       De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Voor zover het beroep van klaagster betrekking heeft op de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege om geen maatregel aan de bedrijfsarts op te leggen, overweegt het Centraal Tuchtcollege dat artikel 73, eerste lid onder a van de Wet BIG bepaalt dat een klager van een eindbeslissing van het Regionaal Tuchtcollege alleen in beroep kan komen voor zover de klacht is afgewezen of niet-ontvankelijk is verklaard. Dit betekent dat klaagster in het beroep alleen kan worden ontvangen voor zover het is gericht tegen het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege over klachtonderdeel c. Voor zover het beroep zich richt tegen het niet opleggen van een maatregel is zij niet-ontvankelijk in het beroep.

4.4       De behandeling van de zaak in beroep met betrekking tot klachtonderdeel c heeft geen ander licht op de zaak geworpen. Het Centraal Tuchtcollege kan zich verenigen met de overwegingen en het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en neemt deze overwegingen en dit oordeel integraal over. Van bewust achterhouden van informatie is niet gebleken. Dit betekent dat het beroep wordt verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover zich dat richt tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege om geen maatregel op te leggen;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: K.E.Mollema, voorzitter, S.M. Evers en

Y.A.J.M. van Kuijck, leden-juristen en H.S. Boersma en W.A. Faas, leden-beroepsgenoten

en I. Diephuis-Timmer, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 13 december 2018.

Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.