ECLI:NL:TGZCTG:2018:20 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.261

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:20
Datum uitspraak: 16-01-2018
Datum publicatie: 17-01-2018
Zaaknummer(s): c2017.261
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster heeft op 22 oktober 2013 aan de psychiater, die destijds haar hoofdbehandelaar was, verteld dat zich binnen haar gezin huiselijk geweld had voorgedaan. Zij verwijt de psychiater dat hij onvoldoende met die mededeling heeft gedaan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en deze afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de psychiater heeft gehandeld conform hetgeen destijds in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard, aangezien er geen aanwijzingen waren dat de veiligheid binnen het gezin van klaagster zodanig in gevaar was dat (nader) actief handelen van de psychiater was vereist. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.261 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

D., psychiater, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. H.A. Lammerts.

1.         Verloop van de procedure

1.1       A. - hierna klaagster - heeft op 24 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen D. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 13 juni 2017, onder nummer G2017/38 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en deze afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.2       De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 december 2017, waar zijn verschenen klaagster en de psychiater, bijgestaan door mr. H.A. Lammerts. Klaagster heeft haar standpunt toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcolleges zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…) 2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het college uit van de volgende feiten.

2.1

Verweerder werkt als psychiater bij F., een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Klaagster is hier onder behandeling geweest in 2013. In deze periode was verweerder haar hoofdbehandelaar. 

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder heeft onvoldoende gedaan aan het huiselijk geweld dat zich afspeelde in klaagsters gezin. Hierdoor is zij haar kinderen en haar huis kwijtgeraakt. Klaagster heeft verweerder op 22 oktober 2013 verteld over het huiselijk geweld. Verder heeft ze het altijd verzwegen, omdat ze er niet over mocht spreken. Toen ze het die ene keer wel durfde te vertellen, had verweerder nader onderzoek moeten doen.

4. Het verweer

Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

Klaagster is in maart 2013 onder behandeling gekomen bij F. stemmingsstoornissen. Het intakegesprek dat verweerder met haar had, vond plaats op 11 maart 2013. Op

18 maart 2013 had verweerder een gesprek met klaagster en haar echtgenoot. Zij erkenden dat zij relatieproblemen hadden en stonden open voor partnerrelatie-gesprekken. Ze werden aangemeld bij ‘Relatie en Psyche’ alwaar de behandeling begon in juni 2013. Voor deze behandeling was verweerder niet direct verantwoordelijk. De behandeling bestond uit het verbeteren van de communicatie. Op 18 oktober 2013 besloten klaagster en haar partner om te stoppen met de behandeling, omdat ze voldoende ‘tools’ hadden meegekregen om het zonder hulp af te kunnen. Op 22 oktober 2013 werd klaagster in verwarde toestand opgenomen in de kliniek van G.. In het gesprek dat hieraan vooraf ging vertelde klaagster verweerder dat haar partner een paar weken daarvoor haar zoon bij de keel zou hebben gegrepen. Deze mededeling vond verweerder niet passen bij het beeld dat hij had van de situatie. Klaagster had in de eerdere gesprekken met verweerder, dan wel met een van de andere behandelaars,  nooit iets gemeld over huiselijk geweld. Ook paste dit niet bij het feit dat klaagster en haar partner enkele dagen eerder juist waren gestopt met de behandeling omdat het goed tussen hen beiden ging. Gelet op deze omstandigheden zag verweerder geen aanleiding om enkel op basis van één mededeling van klaagster actie te ondernemen of het behandelbeleid aan te pakken. Op 31 oktober 2013 werd klaagster ontslagen. Hierna heeft de sociaal psychiatrisch verpleegkundige de gebeurtenis nog met klaagster besproken. Uit dit gesprek kwam evenmin naar voren dat er vaker gewelddadig gedrag voorkwam in het gezin. De gebeurtenis werd daarom als een eenmalig incident beschouwd. In december 2013 is klaagster verwezen naar FACT H..

Verweerder stelt samenvattend dat er noch voor hem, noch voor een van de andere hulpverleners, aanwijzingen bestonden dat er sprake zou zijn van structureel huiselijk geweld binnen het gezin van klaagster. Naast de eenmalige mededeling van het betreffende incident heeft klaagster daar nimmer over gesproken. De problemen tussen klaagster en haar partner lagen op een ander terrein. Daarnaast had klaagster enkele dagen vóór haar opname juist verklaard dat de thuissituatie verbeterd was en dat verdere behandeling niet meer nodig was. Verweerder is van mening dat er geen signalen zijn geweest waarop hij anders had moeten reageren. Niettemin betreurt hij het dat klaagster in de situatie is gekomen die zij in haar klaagschrift beschrijft.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het college wijst er allereerst op dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college merkt op dat verweerders uiteenzetting van de gang van zaken, die overigens niet betwist wordt door klaagster, ondersteund wordt door het medisch dossier. Dit betekent dat ervan uitgegaan wordt dat klaagster alleen op 22 oktober 2013 heeft verteld over een geweldsincident in de thuissistuatie en dat die melding eruit bestond dat haar partner een paar weken eerder hun zoon bij de keel greep. Tijdens het doen van deze melding verkeerde klaagster in een verwarde toestand, wat door haar buurvrouw die erbij aanwezig was, werd bevestigd. En tijdens de overige gesprekken met klaagster, zowel voor als na

22 oktober 2013, zijn er nimmer signalen geweest die wezen in de richting van huiselijk geweld. Het echtpaar had weliswaar relatieproblemen, maar die lagen volgens beide partners op een ander terrein. Op 18 oktober 2013 ging het alweer een stuk beter tussen hen beiden, aldus klaagster op die datum. Overigens heeft klaagster niet uiteengezet om wat voor overige geweldsincidenten het gaat, tijdens welke periode die plaatsvonden en jegens wie het geweld werd geuit. Ook is niet duidelijk wanneer, hoe en waarom klaagster haar kinderen en huis kwijtgeraakt zou zijn als gevolg van het gestelde huiselijk geweld. Evenmin is duidelijk wat verweerder nu concreet verweten zou moeten worden in dat verband. Bij deze stand van zaken komt het college tot het oordeel dat klaagster haar klacht onvoldoende heeft omschreven en onderbouwd. Hierdoor kan niet vastgesteld worden dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens haar. De klacht is dan ook ongegrond.

(…)

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2 “2. Vaststaande feiten” zijn weergegeven.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat klaagster in beroep haar klacht dat de psychiater onvoldoende heeft gedaan met haar melding van huiselijk geweld in volle omvang ter beoordeling heeft voorgelegd. Voor zover het beroepschrift nieuwe klachten bevat kan klaagster daarin niet worden ontvangen.

4.2       De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van de klacht.

4.3       De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg. Aan de overwegingen van het Regionaal Tuchtcollege voegt het Centraal Tuchtcollege het volgende toe.

4.4       Gebleken is dat de psychiater klaagster serieus heeft genomen toen zij hem op

22 oktober 2013 in verwarde toestand vertelde dat haar partner een aantal weken daarvoor haar zoon bij zijn keel had gegrepen. De sociaal-psychiatrisch verpleegkundige van het team, van welk team de psychiater de hoofdbehandelaar was en met wie klaagster een goed contact had, heeft op een later (rustiger) moment de gemelde gebeurtenis met klaagster besproken. Zij heeft aan de psychiater teruggekoppeld dat uit dit gesprek geen signalen naar voren waren gekomen dat binnen het gezin van klaagster (vaker) sprake was van huiselijk geweld. Ook uit de relatietherapie die klaagster en haar toenmalige partner volgden, was van dergelijke signalen niet gebleken. Bij die stand van zaken waren er geen aanwijzingen dat de veiligheid binnen het gezin van klaagster zodanig in gevaar was dat (nader) actief handelen van de psychiater was vereist. Het Centraal Tuchtcollege komt daarom tot het oordeel dat de psychiater heeft gehandeld conform hetgeen ten tijde van de hem verweten handelingen in de beroepsgroep als norm of standaard was aanvaard.

4.5       Op grond van het voorgaande moet het beroep worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter, mr. A.R.O. Mooy en  mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. G.T. Blok en drs. I.A. de Boer, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris. Uitgesproken ter openbare zitting van

16 januari 2018.                     Voorzitter   w.g.                                            Secretaris  w.g.