ECLI:NL:TGZCTG:2018:17 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.227

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:17
Datum uitspraak: 16-01-2018
Datum publicatie: 17-01-2018
Zaaknummer(s): c2017.227
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen gz-psycholoog. Verweerster is betrokken bij de behandeling van de meerderjarige dochter van klaagster. Klaagster heeft na een gesprek met verweerster in het kader van systeemtherapie aan verweerster laten weten haar deelname aan de systeemtherapie te staken. Verweerster heeft de dochter van klaagster hierover ingelicht. Klaagster heeft drie klachtonderdelen geformuleerd. In een daarvan verwijt zij verweerster haar beroepsgeheim jegens klaagster te hebben geschonden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft dat klachtonderdeel gegrond verklaard, aan verweerster de maatregel van waarschuwing opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. Het beroep van verweerster wordt door het Centraal Tuchtcollege verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.227 van:

A., gz-psycholoog, werkzaam te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. drs. F.C. Boel, advocaat te Laren,

tegen

C., wonende te D., verweerster in beroep, klaagster in eerste aanleg.

1.         Verloop van de procedure

C. - hierna klaagster - heeft op 13 juni 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 april 2017, onder nummer 2016-169, heeft dat College klaagster deels niet-ontvankelijk verklaard, de klacht deels afgewezen en voor het overige gegrond verklaard, aan de gz-psycholoog voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd en publicatie van de beslissing gelast. De gz-psycholoog is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klaagster heeft het Centraal Tuchtcollege schriftelijk laten weten geen verweerschrift in beroep in te zullen dienen en heeft aangegeven dat zij niet over de uitkomst van het beroep wil worden geïnformeerd.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 november 2017, waar is verschenen de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. Boel voornoemd. Klaagster is op haar eigen verzoek niet opgeroepen en derhalve niet verschenen.

Mr. Boel heeft het standpunt van de gz-psycholoog toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

            “2.      De feiten

2.1       Klaagster is de moeder van de meerderjarige E. (hierna: patiënte). Patiënte is in behandeling of in behandeling geweest bij F., een instelling die hulp biedt bij eetstoornissen. Patiënte heeft met haar individuele therapeut de wenselijkheid van zogenaamde systeemgesprekken besproken. Verweerster is bij F. werkzaam als systeemtherapeut en zij is in die hoedanigheid betrokken geraakt bij de behandeling van patiënte.

2.2  Patiënte heeft klaagster gevraagd of zij bereid was tot een systeemgesprek met

patiënte. Klaagster heeft vervolgens per e-mail contact gezocht met verweerster. Daarbij heeft zij te kennen gegeven dat zij een borderline persoonlijkheidsstoornis heeft. Verweerster heeft hierna telefonisch aan klaagster voorgesteld een gesprek  met haar te hebben. Dat gesprek heeft op 18 augustus 2015 plaatsgevonden. Daarin zijn emotionele kwetsbaarheden van klaagster ter sprake gekomen.

2.3  Op 27 oktober 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij, behalve

klaagster en verweerster, patiënte en haar vriend aanwezig waren (hierna: het systeemgesprek). Tijdens dit gesprek heeft verweerster van de gewezen echtgenoot van klaagster afkomstige informatie ter sprake gebracht. Verweerster had voorafgaand aan het systeemgesprek ook een gesprek met hem en patiënte gevoerd.

2.4  Op 1 november 2015 heeft klaagster verweerster een e-mailbericht gestuurd

met de volgende inhoud:

“Ik overweeg om een klacht in te dienen tegen jou wegens schending van het beroepsgeheim (een boekje open doen over G.) en chantage middels wat je aangaf dat m.b.t. mijn evt. besluit om geen vervolggesprek meer aan te gaan de consequentie zou zijn dat mijn contact met E. dan alleen nog functioneel van aard zou zijn.”

            Later diezelfde dag heeft patiënte aan klaagster een e-mailbericht met de volgende inhoud gezonden:

“Ik weet niet waar jij mee bezig bent, maar waag het niet een klacht in te dienen tegen A. [……]”

3.     De klacht

3.1   De klacht luidt – zakelijk weergegeven - als volgt.

-                  Verweerster heeft haar beroepsgeheim geschonden, doordat zij vertrouwelijke informatie, afkomstig van klaagsters gewezen echtgenoot tijdens het systeemgesprek kenbaar heeft gemaakt aan klaagster, patiënte en haar vriend en doordat zij zonder toestemming van klaagster, vertrouwelijke informatie van klaagster per e-mail aan patiënte kenbaar heeft gemaakt;

-                  Verweerster heeft zich niet gehouden aan de afspraken en, in strijd met door haar met klaagster gemaakte afspraken, bijgedragen aan het afbreken van de relatie tussen klaagster en patiënte.

            3.2       Klaagster heeft haar klacht aldus toegelicht, dat verweerster tijdens het systeemgesprek uitgebreid heeft verteld wat in een daaraan voorafgaand gesprek van verweerster met patiënte en klaagsters gewezen echtgenoot was besproken en daarbij zeer persoonlijke, gedetailleerde informatie over haar gewezen echtgenoot heeft betrokken. Klaagster heeft dat als heel pijnlijk en beschamend ervaren en is als gevolg daarvan tijdens het systeemgesprek de kluts kwijtgeraakt. Verweerster had  met klaagster afgesproken dat het een cognitief gesprek zou worden. Het gesprek heeft echter een erg emotionele wending gekregen.

Verweerster heeft klaagster emotioneel onder druk gezet om vervolggesprekken te voeren, doordat zij in bijzijn van patiënte tegen klaagster heeft gezegd dat patiënte het contact met haar zou verbreken, indien zij niet bereid was tot zodanige gesprekken.

Verweerster onderhield onder meer per e-mail privé contact met patiënte en heeft haar geïnformeerd over het voornemen van klaagster om een klacht tegen verweerster in te dienen. Als gevolg daarvan heeft patiënte het contact met klaagster verbroken. Klaagster wil niet dat patiënte ermee bekend wordt dat zij de onderhavige klacht tegen verweerster heeft ingediend.

4.     Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig, wordt op de verweren hieronder nader ingegaan.

            5.         De beoordeling

5.1       Verweerster betoogt primair dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, nu zij de werkzaamheden, waarop de klacht betrekking heeft, heeft verricht als systeemtherapeut en de Wet op de Beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: Wet Big) niet op deze activiteit van toepassing is. Dit betoog faalt. Verweerster heeft de hoedanigheid van gezondheidszorgpsycholoog en is als zodanig geregistreerd in het desbetreffende Big-register. Daarmee is haar handelen of nalaten in die hoedanigheid onderworpen aan de in de Wet Big geregelde tuchtrechtspraak. Verweersters optreden als systeemtherapeut kan niet los worden gezien van de hoedanigheid van GZ-psycholoog te meer nu zij in het Big-register ook is geregistreerd met de specialistische aantekening van klinisch psycholoog. H et voeren van systeemgesprekken behoort tot de reguliere werkzaamheden van een gezondheidszorgpsycholoog.

Dat het beroep van systeemtherapeut niet apart is vermeld in het register in de zin van art. 3 van de Wet Big doet daaraan niet af.

            5.2       Verweerster heeft voorts betoogd dat klaagster niet-ontvankelijk is in haar klacht, omdat zij geen belanghebbende in de zin van de Wet Big is. Ook dat betoog faalt.

Om een klacht te kunnen indienen, dient de indiener van de klacht een belang te hebben dat kan worden geplaatst in het kader van de individuele gezondheidszorg.

Klaagster klaagt niet namens patiënte, maar dient zelf een klacht in over haar eigen behandeling door verweerster. Voor zover zij zich er daarbij over beklaagt (i) dat verweerster haar beroepsgeheim jegens haar gewezen echtgenoot heeft geschonden, is zij niet-ontvankelijk in haar klacht, nu daarin niet gesteld of gebleken is dat zij door haar gewezen echtgenoot gemachtigd is om namens hem een klacht in te dienen. Klaagster stelt dat zij van het handelen van verweerster waarover zij klaagt nadeel heeft ondervonden, (ii) omdat verweerster zich niet aan de met klaagster gemaakte afspraken heeft gehouden en klaagster bovendien onder druk heeft gezet, en (iii) omdat zij vertrouwelijke informatie van klaagster zonder haar toestemming heeft doorgegeven aan patiënte die als gevolg daarvan het contact met haar heeft verbroken. 

Aldus heeft klaagster een eigen belang gesteld dat niet op voorhand onaannemelijk is en daarmee is zij ontvankelijk in haar klacht op de voet van artikel 47, lid 1 a van de Wet Big.

            5.3       Verweerster heeft verder betoogd dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen, omdat deze onduidelijk en onsamenhangend is. Ook dat betoog faalt. De klacht is voldoende helder en samenhangend en er is geen aanleiding om aan te nemen dat verweerster niet heeft begrepen wat deze behelst.

            5.4       Gelet op hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.3 is overwogen, kan klaagster worden ontvangen in haar klacht, behoudens voor zover die stoelt op de stelling dat verweerster haar beroepsgeheim jegens klaagsters voormalige echtgenoot heeft geschonden.

            5.5       Omtrent de inhoud van de klacht overweegt het College als volgt.

Verweerster heeft bestreden dat zij met klaagster enige afspraken heeft gemaakt over het verloop van de te voeren gesprekken. Zij stelt dat zij slechts heeft uitgelegd wat het doel van het systeemgesprek was en gezegd heeft dat het een cognitieve insteek zou hebben. Voorts bestrijdt verweerster dat zij, behoudens een enkel punt, tijdens het systeemgesprek informatie kenbaar heeft gemaakt, die afkomstig was van klaagsters gewezen echtgenoot. Verweerster stelt dat klaagster haar bereidheid om deel te nemen aan de systeemtherapie afhankelijk had gemaakt van een aan haar gewezen echtgenoot te stellen voorwaarde en dat het hiervoor vermelde punt op die voorwaarde betrekking had. Verweerster stelt verder dat zij toestemming van klaagsters gewezen echtgenoot had om de desbetreffende informatie  in het gesprek kenbaar te maken en zij het in het belang van patiënte achtte om dat te doen. Verweerster bestrijdt evenzeer dat zij klaagster tijdens dit gesprek of op enig ander moment onder druk heeft gezet om vervolggesprekken te voeren. Het door haar jegens patiënte in acht te nemen beroepsgeheim belet haar echter verdere mededelingen te doen over de inhoud en het verloop van het systeemgesprek, aldus verweerster.

5.6       Nu de lezingen van partijen over deze punten tegenover elkaar staan, verweerster zich op haar beroepsgeheim jegens patiënte mag beroepen, en er geen andere aanwijzingen zijn dan de stellingen van klaagster daarover, is niet aannemelijk geworden dat verweerster de door klaagster gestelde afspraken met klaagster heeft gemaakt en die heeft geschonden. Evenmin is kunnen worden vastgesteld dat verweerster  klaagster, al dan niet in aanwezigheid van patiënte,  onder druk heeft gezet om haar medewerking aan de systeemtherapie te blijven verlenen.

            De desbetreffende onderdelen (ii) van de klacht zijn derhalve ongegrond.

            5.7       Wat betreft het verwijt dat verweerster vertrouwelijke informatie van haar aan patiënte heeft onthuld, overweegt het College als volgt. In een systeemtherapie betrokken cliënten dienen in vertrouwen met de therapeut te kunnen spreken, om de therapie een kans van slagen te geven. Als cliënten daarop niet kunnen vertrouwen, zullen zij immers niet vrijuit spreken. Cliënten mogen er onder deze omstandigheden vanuit gaan dat verweerster informatie die van hen afkomstig is, behoudens toestemming, niet met anderen zal delen. Verweerster heeft ter zitting erkend dat zij na het systeemgesprek aan patiënte heeft meegedeeld dat klaagster erg boos op verweerster was, zo boos dat zij overwoog om een klacht tegen haar in te dienen.

Klaagster was in het kader van de systeemtherapie weliswaar niet verweersters patiënte, maar wél, zoals verweerster ter zitting heeft erkend, (een van) haar cliënt(en). De door verweerster, anders dan zij heeft gesteld, jegens alle betrokkenen in de therapie en dus ook jegens klaagster in acht te nemen vertrouwelijkheid bracht dus mee dat verweerster zonder toestemming van klaagster geen informatie aan patiënte mocht onthullen die door klaagster aan haar was toevertrouwd. Dat klaagster zó boos was dat zij overwoog een klacht tegen verweerster in te dienen was, anders dan verweerster heeft gesteld, wel degelijk zodanige aan haar toevertrouwde informatie (als bedoeld in artikel 88 Wet Big). Verweerster heeft erkend dat zij aan klaagster geen toestemming heeft gevraagd om die informatie aan patiënte mee te delen. Dat verweerster, zoals zij ter zitting heeft gesteld, een keuze heeft gemaakt om dat wel te doen, teneinde patiënte duidelijk te maken hoe boos klaagster was en om aan patiënte te verklaren waarom het volgende gesprek niet doorging en omdat zij tijd nodig had om klaagster te motiveren tot een vervolggesprek, vormt geen rechtvaardiging voor het zonder toestemming van klaagster overbrengen van die vertrouwelijke informatie.  Verweerster had kunnen en, gelet op het mogelijke (loyaliteits)effect daarvan op de relatie tussen klaagster en patiënte, bovendien ook  vanuit haar deskundigheid behoren te volstaan met een (neutrale) mededeling aan patiënte waaruit voortvloeide dat een vervolggesprek op korte termijn niet zou plaatsvinden, althans een mededeling waaruit niet was af te leiden dat klaagster erg boos was en overwoog een klacht in te dienen. Verweerster heeft bestreden dat patiënte, nadat, dan wel omdat, verweerster de hiervoor bedoelde mededeling aan patiënte had gedaan, het contact met klaagster heeft verbroken. Verweerster heeft verder gesteld dat het door haar jegens patiënte in acht te nemen beroepsgeheim haar belet daarover verdere mededelingen te doen.

Voor de goede orde wijst het College er nog op dat klaagster verweerster heeft belet om patiënte te informeren over de uiteindelijk ingediende klacht. Verweerster kan dus niet worden tegengeworpen dat zij ervan af heeft gezien patiënte te verzoeken haar toe te staan op dit punt nader (inhoudelijk) verweer te voeren.

5.8       Uit het voorgaande vloeit voort dat het College van oordeel is dat verweerster de jegens klaagster in acht te nemen vertrouwelijkheid heeft geschonden en beroepshalve jegens klaagster is tekortgeschoten. Of de informatie van verweerster aan patiënte tot gevolg heeft gehad dat patiënte het contact met klaagster heeft verbroken heeft het College niet kunnen vaststellen.

Onderdeel (iii) van de klacht betrekking hebbend op schending van de geheimhoudingsplicht jegens klaagster is derhalve gegrond.

            5.9       De conclusie is dat verweerster ten aanzien van klachtonderdeel (iii) in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a , van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook in zoverre gegrond. Klachtonderdeel (ii) is ongegrond, terwijl klaagster niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel (i).  

Het College acht de hierna te noemen maatregel passend. Naar het oordeel van het College kan met de lichtste maatregel worden volstaan , waarbij het college aantekent dat dit ingevolge de Memorie van Toelichting, kamerstukken II 1985/86, 19522, nr. 3, p. 76 een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

            5.10     Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal deze beslissing, zodra zij onherroepelijk is, op de voet van artikel 71 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg bekend worden gemaakt op hierna te vermelden wijze.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster in haar klacht deels niet-ontvankelijk verklaard, een klachtonderdeel afgewezen, een klachtonderdeel gegrond verklaard en aan de gz-psycholoog voor het gegrond verklaarde deel de maatregel van waarschuwing opgelegd. De gz-psycholoog is onder aanvoering van twee grieven in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij concludeert primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klaagster in haar klacht en subsidiair tot ongegrond verklaring van het gegrond verklaarde klachtonderdeel.

Klaagster heeft in beroep geen verweer gevoerd.

4.2       Met haar eerste grief betoogt de gz-psycholoog dat het Regionaal Tuchtcollege klaagster niet in haar klacht had behoren te ontvangen omdat deze vaag, niet gespecificeerd en onduidelijk was. Het Centraal Tuchtcollege neemt over hetgeen het college in eerste aanleg hieromtrent onder 5.3 heeft overwogen. Deze grief faalt.

4.3       De tweede grief richt zich tegen de gegrondverklaring door het Regionaal Tuchtcollege van het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de door klaagster gestelde schending van het beroepsgeheim door de gz-psycholoog jegens haar. Ter onderbouwing van deze grief voert de gz-psycholoog aan dat het gesprek tussen de gz-psycholoog en klaagster is gevoerd in het kader van de systeemtherapie die de dochter van klaagster (hierna: patiënte) onderging. De gz-psycholoog stelt dat er geen sprake was van een patiënt- c.q. cliëntrelatie tussen haar en klaagster en dat zij dus ook geen beroepsgeheim had ten aanzien van klaagster. Voorts handhaaft de gz-psycholoog haar stelling dat zij niet onzorgvuldig heeft gehandeld door aan patiënte mede te delen dat klaagster het vervolggesprek had afgezegd en overwoog een klacht tegen haar in te dienen. De gz-psycholoog stelt dat deze mededeling op dat moment - kort gezegd - noodzakelijk en proportioneel was.

            4.4       Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.

4.5       De Beroepscode van het Nederlands Instituut van Psychologen hanteert in artikel 1.4 de volgende definitie van het begrip cliënt: “de persoon met wie de psycholoog een professionele relatie aangaat, [het CTG leest:] onderhoudt, of onderhouden heeft”.

Tussen de gz-psycholoog en klaagster is een professionele (cliënt)relatie ontstaan op het moment dat tussen hen een gesprek is gevoerd in het kader van de systeemtherapie van patiënte. Hieruit volgt dat de gz-psycholoog ten aanzien van klaagster een  beroepsgeheim had en dat in acht diende te nemen.

4.6       Vast staat dat de gz-psycholoog dat beroepsgeheim heeft doorbroken door aan patiënte te melden dat klaagster het vervolggesprek had afgezegd en overwoog een klacht tegen de gz-psycholoog in te dienen. De vraag die vervolgens voor ligt is of de gz-psycholoog, alles afwegende, tot de conclusie heeft kunnen komen dat doorbreking van haar beroepsgeheim gerechtvaardigd was. Voor de beantwoording van die vraag is (in het onderhavige geval) van belang of sprake was van een conflict van plichten.

Wanneer een hulpverlener met een beroep op het conflict van plichten overweegt om zijn beroepsgeheim te doorbreken, dient hij (of zij) daarbij de volgende criteria te betrekken:

-        toestemming kan niet verkregen worden;

-        de hulpverlener komt in gewetensnood als hij zwijgt;

-        zwijgen kan ernstige (verdere) schade opleveren;

-        het doorbreken voorkomt deze schade;

-        het beroepsgeheim wordt zo min mogelijk geschonden;

-        er is geen andere oplossing.

4.7       In het onderhavige geval heeft klaagster op zondag 1 november 2015, in de ochtend, per mail aan de gz-psycholoog laten weten het vervolggesprek af te zeggen en te overwegen een klacht tegen haar in te dienen. De gz-psycholoog heeft diezelfde dag aan klaagster gemaild hierop niet inhoudelijk per mail te gaan reageren. Voorts heeft de gz-psycholoog diezelfde dag patiënte geïnformeerd over het door haar moeder geuite voornemen, waarop patiënte de hiervoor onder 2.4 vermelde reactie per mail aan klaagster heeft verzonden.

4.8       Ter terechtzitting in beroep heeft de gz-psycholoog verklaard dat zij zich op

1 november 2015 voor een dilemma geplaatst voelde nu zij enerzijds patiënte in moest lichten over het feit dat het geplande gesprek tussen patiënte, haar moeder en de gz-psycholoog op 10 november 2015 geen doorgang zou vinden en zij anderzijds de belangen van klaagster moest respecteren. De gz-psycholoog heeft verklaard dat het belang van haar patiënte vereiste dat zij patiënte niet alleen vertelde dat het geplande gesprek geen doorgang zou vinden en dat het systeemtraject door haar moeder was afgebroken, maar haar bovendien op de hoogte moest brengen van het voornemen van haar moeder een klacht tegen de gz-psycholoog in te dienen. De gz-psycholoog stelt niet aan te kunnen geven welk belang van patiënte dit vereiste, omdat zij daarmee haar beroepsgeheim ten aanzien van patiënte zou schenden. De afweging die de gz-psycholoog heeft gemaakt, is daarmee niet toetsbaar.

4.9       Het Centraal Tuchtcollege kan wèl de handelwijze van de gz-psycholoog  na ontvangst op 1 november 2015 van de mail van klaagster toetsen. Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt die handelwijze om de hiernavolgende redenen als onvoldoende zorgvuldig.

De gz-psycholoog had, na ontvangst van de mail van klaagster op 1 november 2015, in ieder geval meer tijd kunnen en moeten nemen om te bepalen hoe het best te reageren naar aanleiding van de mededeling van klaagster. Door patiënte dezelfde (zon)dag te informeren heeft de gz-psycholoog zichzelf de mogelijkheid ontnomen om haar (voorgenomen) reactie middels intercollegiaal overleg te toetsen. Gelet op het feit dat het volgende systeemgesprek stond gepland op 10 november 2015 was er voldoende tijd voor een dergelijk overleg.

Voorts had het in de rede gelegen dat de gz-psycholoog, wanneer zij voornemens was patiënte in te lichten over de inhoud van de mail van klaagster, klaagster van dat voornemen op de hoogte had gesteld en haar daarmee de mogelijkheid had geboden zelf contact met patiënte op te nemen om haar te informeren over klaagsters beslissing haar deelname aan de systeemtherapie te staken.

Het feit dat de gz-psycholoog dit alles heeft nagelaten en na ontvangst van de mail van klaagster nog dezelfde (zon)dag patiënte heeft geïnformeerd, daarmee haar beroepsgeheim jegens klaagster schendend, acht het Centraal Tuchtcollege onzorgvuldig. Ook de tweede grief faalt derhalve.

4.10     Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het Regionaal Tuchtcollege de klacht terecht deels gegrond heeft verklaard en dat het beroep van de gz-psycholoog moet worden verworpen. Het Centraal Tuchtcollege gaat ervan uit dat de gz-psycholoog met de beste bedoelingen heeft gehandeld, maar feit blijft dat haar handelen een schending van haar beroepsgeheim jegens klaagster heeft opgeleverd die de proportionaliteits- en subsidiariteitstoets niet kan doorstaan. De in eerste aanleg opgelegde maatregel van waarschuwing acht het Centraal Tuchtcollege passend, nu deze maatregel staat voor een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep;

verstaat dat de maatregel van waarschuwing in stand blijft.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. E.D. Berkvens en drs. B. van Giessen, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 16 januari 2018.

            Voorzitter   w.g.                                                        Secretaris   w.g.