ECLI:NL:TGZCTG:2018:132 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.366

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:132
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 16-05-2018
Zaaknummer(s): c2017.366
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is langdurig arbeidsongeschikt geraakt en heeft in dat kader verweerder, bedrijfsarts, op het arbeidsomstandighedenspreekuur bezocht, waarna verschillende spreekuren hebben plaatsgevonden met verweerder en twee collega’s van verweerder in het kader van verzuimbegeleiding. Na een mislukte re-integratiepoging is klaagster volledig ziek gemeld en volledig arbeidsongeschikt verklaard. Klaagster heeft 15 klachtonderdelen geformuleerd en verwijt verweerder samengevat dat hij 1) niet zorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster, 2) niet zorgvuldig is omgegaan met het beroepsgeheim, 3) in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg, en 4) niet onafhankelijk heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Klaagster heeft beroep ingesteld tegen die beslissing. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.366 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. J. Jaab, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., arts arbeid en gezondheid - bedrijfsgeneeskunde,

werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. K. Baetsen, advocaat te Rotterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 27 mei 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend.

Bij beslissing in raadkamer van 27 juni 2017, onder nummer 2016-151a, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep gelijktijdig maar niet gevoegd met de zaken C2017.367 en C2017.368 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door mr. J. Jaab, en de arts, bijgestaan door mr. K. Baetsen. Ter zitting is gehoord de door klaagster meegebrachte getuige, de heer E.. De zaak is over en weer bepleit. Mr. Baetsen heeft dat gedaan aan de hand van schriftelijke aantekeningen die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2. De feiten

2.1 Klaagster is per 26 maart 2013 ziekgemeld voor haar werk als applicatiebeheerder bij de gemeente F.. Ze heeft zich ziekgemeld vanwege psychische klachten die zij relateert aan overbelasting op het werk en pesterijen en is langdurig arbeidsongeschikt geraakt. Op 28 maart 2013 bezocht klaagster verweerder op het arbeidsomstandighedenspreekuur. In de periode daarna hebben verschillende spreekuren plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, verweerster B en verweerder C in het kader van verzuimbegeleiding.

2.2 Verweerder heeft op enig moment interventie door de HSK-groep geadviseerd, te vergoeden door de werkgever. Klaagster is hier niet mee akkoord gegaan en heeft een ander bureau voorgesteld. Uiteindelijk is in overleg met haar werkgever gekozen voor Stichting G. De re-integratie is niet succesvol geweest. Na een aanvankelijke gedeeltelijke werkhervatting is klaagster volledig ziekgemeld en achtte de betrokken bedrijfsarts haar volledig arbeidsongeschikt. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft op 9 september 2014 geoordeeld dat de re-integratie-inspanningen van de werkgever tot dan toe niet onvoldoende zijn. De verzekeringsarts van het UWV heeft op diezelfde dag geoordeeld dat de belastbaarheid zoals de bedrijfsarts die aangeeft plausibel is.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3. De klacht

Klaagster heeft vijftien klachten ingediend die als volgt kunnen worden samengevat:

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. niet zorgvuldig heeft gehandeld jegens klaagster;

b. niet zorgvuldig is omgegaan met het beroepsgeheim;

c. in strijd heeft gehandeld met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg;

d. niet onafhankelijk heeft gehandeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5. De beoordeling

5.1 Klaagster heeft een veelheid aan informatie overgelegd over de gang van zaken tussen haar en verweerder. Daaruit valt te destilleren dat klaagster op een groot aantal punten ontevreden is over verweerder, ingegeven door verschil van mening over de oorzaak van klaagsters burn-out. Verweerder acht, ander dan de Stichting G., klaagsters burn-out niet uitsluitend werkgerelateerd.

5.2 Hoewel klaagster in het klaagschrift veel verwijten maakt jegens verweerder, noemt zij geen concrete feiten die zij met stukken heeft onderbouwd. Verweerder heeft de aan hem gerichte verwijten in het verweerschrift en dupliek gemotiveerd bestreden. Het College is na grondige bestudering van de stukken van oordeel dat verweerder op geen enkele wijze onzorgvuldig jegens klaagster heeft gehandeld. Dat klaagster het op vele punten niet met verweerder eens is, betekent nog niet dat verweerder naar professionele maatstaven onjuist heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat verweerders informatie hebben willen opvragen en dat HSK-interventie is geadviseerd, maar klaagster dit heeft tegengehouden. Het College heeft in de stukken geen aanwijzingen gevonden van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder. Voor het College is daarom niet komen vast te staan dat verweerder inhoudelijk heeft gehandeld in strijd met zijn zorgverplichting voor klaagster.

5.3 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven, echter met dien verstande dat:

- het Centraal Tuchtcollege de tweede volzin van alinea 2.1 als volgt herformuleert: Ze heeft zich ziekgemeld daarbij wijzend op overbelasting op het werk en pesterijen, en is langdurig arbeidsongeschikt geraakt;

- waar onder 2.2 in de derde regel van onder vermeld staat “niet onvoldoende” door het Centraal Tuchtcollege wordt gelezen: “niet voldoende”. Het Centraal Tuchtcollege beschouwt dit als een kennelijke verschrijving en herstelt deze.

Voor zover klaagster nog meer correcties heeft voorgesteld op de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten oordeelt het Centraal Tuchtcollege dat deze

voor de beoordeling niet relevant zijn en daarom niet worden overgenomen.

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 In beroep is de klacht over het beroepsmatig handelen van de arts opnieuw aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van de in eerste aanleg geformuleerde klacht en het daarover in eerste aanleg door partijen gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 22 maart 2018 is dat debat voortgezet.

4.2 Klaagster beoogt met haar beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Het beroep strekt ertoe dat de beslissing in eerste aanleg wordt vernietigd, dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard en dat aan de arts een maatregel wordt opgelegd. Hetgeen daartoe door en namens klaagster is aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die reeds in eerste aanleg zijn geuit.

Klaagster heeft in beroep verzocht om een gegevensdrager (CD-rom) - met daarop geluidsopnamen van gesprekken tussen haar en de arts - aan het Centraal Tuchtcollege over te leggen, ter voeging in het dossier. Daarnaast heeft zij verzocht om een aantal medische stukken aan het Centraal Tuchtcollege over te leggen, doch zonder dat de wederpartij van de inhoud daarvan kennis kan nemen. Subsidiair heeft zij in dit verband verzocht om een deskundige te laten benoemen voor het uitbrengen van een schriftelijk deskundigenbericht.

4.3 Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot

verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.4 Het Centraal Tuchtcollege wijst de onder 4.2 genoemde verzoeken van klaagster af. Op basis van hetgeen ter zitting is besproken, acht het Centraal Tuchtcollege zich voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen. De noodzaak voor het overleggen van nadere stukken dan wel het benoemen van een deskundige is in het licht van de aan die verzoeken verbonden toelichting niet gebleken.

4.5 Klaagster kan in beroep alleen die klachten ter beoordeling aan het Centraal

Tuchtcollege voorleggen die in de oorspronkelijke klacht aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd. Nieuwe klachten vallen buiten het bereik van het beroep. Voor zover in beroep sprake is van uitbreiding van de klacht, kan klaagster daarin dus niet worden ontvangen.

4.6 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter;

mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers, leden-beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.