ECLI:NL:TGZCTG:2018:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.406

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:125
Datum uitspraak: 15-05-2018
Datum publicatie: 16-05-2018
Zaaknummer(s): c2017.406
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Patiënte heeft de huisarts vanaf 2012 veelvuldig bezocht met psychische klachten en maagklachten. In mei 2016 is bij patiënte de diagnose gemetastaseerd ovarium carcinoom gesteld. Op 9 juni 2016 is patiënte overleden. Klaagster verwijt de huisarts, voor zover in beroep van belang, dat hij een te afwachtende houding heeft aangenomen, een verkeerde of te late diagnose heeft gesteld en dat hij patiënte onvoldoende snel heeft doorverwezen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de huisarts niet nalatig is geweest in de zorg die hij aan patiënte behoorde te verlenen. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.406 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. H.C. Lenaerts, advocaat te Breda,

tegen

C., huisarts, destijds werkzaam te D., gemachtigde:

mr. M.H.M. Mook, verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden, verweerder in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

1.1 A. - hierna klaagster - heeft op 15 maart 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing

25 juli 2017, onder nummer 2017-062, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

1.2 De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door

mr. H.C. Lenaerts voornoemd en de huisarts, bijgestaan door mr. Mook voornoemd. Mr. Mook heeft de standpunten van de huisarts toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

(…) 2. De feiten

2.1 Klaagster is de dochter van wijlen mevrouw E., geboren op 18 oktober 1937, hierna te noemen: patiënte.

2.2 Verweerder was de huisarts van patiënte.

2.3 Patiënte leed aan klachten van depressiviteit en was hiervoor van september 2012 tot juli 2013 onder behandeling bij Ouderenzorg F.. De gestelde diagnose was ‘ernstige depressie met vitale kenmerken, niet psychotisch’. Het traject werd beëindigd omdat de toestand van patiënte was gestabiliseerd. Op 19 september 2013 had patiënte wederom klachten van depressiviteit. Verweerder schreef voor deze klachten Oxazepam 1 maal daags 1 tablet zo nodig voor. Patiënte gaf aan niet meer in behandeling bij Ouderenzorg F. te willen.

2.4 Op 13 maart 2014 gaf patiënte aan maagklachten te hebben en zich onrustig te voelen. Verweerder schreef Esomeprazol voor de maagklachten en Lorapezam voor de gevoelens van onrust voor. Er werd een onderzoek aan de buik verricht, waarbij verweerder zich een forse, soepele buik herinnert. Ook is met patiënte de mogelijkheid van een nader onderzoek naar de maagklachten besproken, waar patiënte niets voor voelde. In november 2014 werd gestart met gesprekken met een psycholoog. Tevens werd gestart met een psychiatrische behandeling bij G. in H.. Op 7 oktober 2015 besprak verweerder, vanwege klachten van misselijkheid, buik- en maagklachten vermoedelijk ten gevolge van bijwerkingen van de gebruikte medicatie, eventuele medicatiewisselingen met patiënte en verrichtte hij een buikonderzoek waarbij hij geen bijzonderheden vaststelde.

2.5 Op 24 maart 2016 werd het traject bij G. beëindigd en patiënte werd, op verzoek van klaagster, door verweerder doorverwezen naar I. ouderenzorg. Hier werd de diagnose ‘geagiteerde depressie met psychotische wanen’ gesteld.

2.6 Vanaf 30 maart 2016 was er sprake van buikklachten van patiënte. Klaagster gaf aan dat patiënte een dikke buik had. Patiënte werd verwezen voor een X-BOZ (buikoverzichtfoto) en bloedonderzoek. Op basis van de uitslagen hiervan werd zij op 6 april 2016 door een collega huisarts van verweerder, J., ingestuurd voor een echo van de buikholte waarop nader onderzoek werd verricht en de diagnose gemetastaseerd ovarium carcinoom werd gesteld.

2.7 Eind mei 2016 werd gestart met chemotherapie. Patiënte is op 9 juni 2016 overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven dat hij:

- (1) een te afwachtende houding heeft aangenomen;

- (2) een verkeerde of te late diagnose heeft gesteld;

- (3) medicatie ter hand heeft gesteld zonder toelichting;

- (4) onvoldoende informatie heeft gegeven over lopende behandelingen, andere behandelingen en de risico’s;

- (5) onvoldoende snel heeft doorverwezen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Wat betreft de eerste twee klachtonderdelen overweegt het College als volgt. Uit het huisartsenjournaal (bijlage 1 bij het verweerschrift) is gebleken dat verweerder patiënte tussen 2012 en april 2016 regelmatig heeft gezien op zijn spreekuur. De klachten waarmee patiënte zich presenteerde, hadden met name betrekking op haar psychische gesteldheid (onrust, gespannen gevoel), dat maakte dat de aandacht van verweerder vooral was gericht op het behandelen en verminderen van deze klachten. Tussen september 2012 en april 2016 werden Ouderenzorg F., G. en later I. ingeschakeld. Er was voor de huisarts geen reden te zoeken naar een lichamelijke oorzaak van de psychische klachten. Uit het huisartsenjournaal blijkt wel dat op verschillende consulten ook aan de maagklachten van patiënte aandacht is besteed. Toen patiënte op 7 oktober 2015 ook buikklachten uitte, is er lichamelijk onderzoek verricht, waarbij geen bijzonderheden werden geconstateerd. Vanaf eind maart 2016 was er sprake van uitgesproken buikklachten. Omdat deze klachten, ondanks een behandeling met antibiotica, niet afnamen is een X-BOZ aangevraagd en bloed afgenomen. Vervolgens werd door een collega huisarts een echo van de buik aangevraagd, die op 6 april 2016 is verricht.

Voor het College is op grond van het bovenstaande niet aannemelijk geworden dat verweerder een te afwachtende houding heeft aangenomen bij de behandeling van patiënte. De klachten die patiënte uitte, psychische klachten, maagklachten en een enkele maal buikklachten, waar verweerder de nodige aandacht aan heeft besteed, waren niet typerend voor een ovarium carcinoom waardoor het verweerder niet is aan te rekenen dat hij deze diagnose niet heeft overwogen. Tevens is het verweerder niet aan te rekenen dat hij een te late diagnose zou hebben gesteld. Vanaf het moment dat zich bij patiënte buikklachten openbaarden, heeft verweerder actie ondernomen en is er binnen een week een echo aangevraagd, waarna de diagnose volgde. Voorstaande maakt dat de eerste twee klachtonderdelen ongegrond zijn.

5.2 Klachtonderdeel vijf, dat inhoudt dat verweerder patiënte onvoldoende snel heeft doorverwezen, kan gezien de inhoud van 5.1 niet slagen. Vanaf het moment dat de buikklachten van patiënte op de voorgrond stonden, is er door verweerder en zijn collega huisarts direct actie ondernomen en hiermee adequaat gereageerd. Helaas is het ziekteverloop van patiënte vanaf dat moment erg snel gegaan. Dit is verweerder echter niet aan te rekenen. Ook klachtonderdeel vijf is daarom ongegrond.

5.3 Voor wat betreft klachtonderdeel drie heeft verweerder aangegeven dat hij bij het voorschrijven van een nieuw medicijn globaal uitlegt wat de werking er van is en dat hij niet de indruk heeft gekregen dat zijn uitleg onvoldoende is geweest. Het College heeft niet kunnen vaststellen dat dat anders is geweest. Tevens heeft het College niet kunnen vaststellen dat verweerder te weinig informatie heeft gegeven aan patiënte over de lopende behandelingen en eventueel andere behandelingen en risico’s hiervan (klachtonderdeel vier). Verweerder heeft gesteld alle handelingen en behandelingen met patiënte te hebben besproken; zo is ook besproken nader onderzoek te laten verrichten naar de aanhoudende maagklachten om een oorzaak te zoeken die niet lag op het gebied van bijwerkingen van de medicijnen, hetgeen klaagster niet wilde. Niet is gebleken dat dit anders is geweest.

Voorstaande maakt dat ook deze klachtonderdelen worden afgewezen.

5.4 Het College acht het snelle ziekteverloop van patiënte zeer betreurenswaardig, maar kan niet anders concluderen dan dat verweerder met betrekking tot de klacht in alle onderdelen geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

(…)

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “ 2. De feiten ” in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege niet overneemt dat:

- patiënte in 2013 aangaf niet meer bij Ouderenzorg F. in behandeling te willen zijn (zie Regionaal Tuchtcollege onder 2.3);

- patiënte niets voelde voor de met haar besproken mogelijkheid van een nader onderzoek naar de maagklachten (zie Regionaal Tuchtcollege onder 2.4).

De juistheid van deze vermeldingen kan - tegenover de betwisting daarvan door klaagster – niet worden vastgesteld. Het Centraal Tuchtcollege voegt aan de feiten toe dat de door het Regionaal Tuchtcollege onder 2.4 vermelde behandeling bij G. te H. in januari 2016 is aangevangen.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dat klaagster in beroep inleidende klachten die zijn genoemd onder 1, 2 en 5 ter beoordeling voorlegt. Klaagster heeft aangevoerd dat haar klacht erop neerkomt dat de huisarts onvoldoende heeft gehandeld en dat hij de klachten van patiënte en de familie vanaf oktober 2015 heeft genegeerd.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling in beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege daaraan het volgende toevoegt.

4.4 Voor maart 2016 heeft patiënte, zo blijkt uit het dossier, de huisarts veelvuldig bezocht met psychische klachten en maagklachten. Ook de hulpvragen van de familie hadden in die periode met name betrekking op de psychische klachten van patiënte en niet zozeer op haar lichamelijke toestand. Uit het dossier blijkt dat zich op

30 maart 2016 bij patiënte voor het eerst concrete klachten openbaarden die erop konden wijzen dat patiënte leed aan een gemetastaseerd ovarium carcinoom. Patiënte had een opgezette buik, was afgevallen en had zowel obstipatie als diarreeklachten. Op 1 april 2016 heeft de huisarts in verband met die klachten een X-BOZ (buikoverzichtfoto) laten maken en bloedonderzoek laten uitvoeren. Op basis van de uitslag van deze onderzoeken is nader onderzoek verricht. Dit nadere onderzoek heeft ertoe geleid dat in mei 2016 de diagnose gemetastaseerd ovarium carcinoom bij patiënte is gesteld.

4.5 Uit het voorgaande volgt dat de huisarts op het moment dat de klachten van patiënte daartoe aanleiding gaven, nader onderzoek heeft laten doen om een ovarium carcinoom bij patiënte uit te sluiten en dat dit onderzoek de aanzet heeft gevormd voor de niet veel later gestelde diagnose. Daarmee heeft de huisarts adequaat gehandeld.

Het Centraal Tuchtcollege is daarom, evenals het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat de huisarts de zorg die hij aan patiënte behoorde te verlenen, daadwerkelijk heeft verleend. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door de huisarts is dan ook geen sprake. Het beroep zal worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.