ECLI:NL:TGZCTG:2018:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.217
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2018:119 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-05-2018 |
Datum publicatie: | 16-05-2018 |
Zaaknummer(s): | c2017.217 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De man die de dochter van klaagster heeft erkend, heeft bij de bedrijven, waarvan de zoon van de huisarts eigenaar is, een DNA-vaderschapstest gekocht en laten uitvoeren. De huisarts is als medisch adviseur aan die bedrijven verbonden. Klaagster verwijt de huisarts dat hij in het kader van de DNA-vaderschapstest op alle fronten in gebreke is gebleven. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het handelen van de huisarts niet kan worden getoetst aan de in artikel 47 lid 1 WET BIG vastgelegde tuchtnormen. Tussen de huisarts en klaagster was geen sprake van een directe zorgrelatie en het handelen van de arts heeft niet het belang van een goede uitoefening de individuele gezondheidszorg geraakt. De beslissing, waarvan beroep, wordt vernietigd en klaagster wordt alsnog in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.217 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: C.,
tegen
D., huisarts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
1.1 A. - hierna klaagster - heeft op 28 september 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing
14 maart 2017, onder nummer 2016-250, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
1.2 De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 20 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door C. voornoemd en de huisarts.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“(…) 2. De feiten
2.1 Klaagster is de moeder van de op 22 september 2014 geboren F. (hierna te noemen: de minderjarige) en is met het gezag belast. De vader van de minderjarige heeft haar erkend (maar is kennelijk geen gezagsdrager).
2.2 Op 19 mei 2015 heeft de vader een “Client Toestemming Formulier” (hierna te noemen: het formulier) ondertekend voor een zogenaamde “DNA-Test Gemoedsrust” van het DNA Diagnostics Center (hierna te noemen: diagnostisch centrum) uit G.. Het bedrijf H. uit E. is partner van het diagnostisch centrum, dat een Nederlandstalige klantenservice aan het bedrijf I., te J. levert. Dit bedrijf verkoopt online DNA-testen. Beide bedrijven zijn in eigendom van de zoon van verweerder, die geen BIG-registratie heeft. Verweerder is als onafhankelijk medisch adviseur verbonden aan de staf van I..
2.3 Zowel de vader als de minderjarige zijn op het formulier aangemerkt als “Getest Persoon”, meer specifiek als “Vermeende Vader” en “Kind”. Het formulier is door de vader, ook namens de minderjarige, ondertekend.
2.4 Het formulier vermeldt in de aanhef onder meer:
“Middels ondertekening verklaart elke meerderjarige geteste persoon; en een wettelijk vertegenwoordiger in geval van een minderjarige:
(…)
4. (In geval van een minderjarige) dat, indien sprake is van gezamenlijke gezagsuitoefening, de andere wettelijke vertegenwoordiger(s) geen bezwaar geeft/hebben tegen de analyse van het DNA-materiaal voor de DNA-test besteld door de opdrachtgever”
2.5 Het “DNA Test Report” van het diagnostisch centrum vermeldt onder meer: “The alleged father is not excluded as the biological father of the tested child. Based on testing results obtained from analyses of the DNA loci listed, the probability is 99.99999%.”
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder, kort samengevat en zakelijk weergegeven, dat hij op alle fronten in gebreke is gebleven in het kader van een zogenaamde DNA vaderschapstest van het bedrijf I., in het bijzonder dat hij heeft nagelaten te reageren op de door klaagster bij het bedrijf ingediende klachten omtrent de gang van zaken.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Verweerder voert onder meer aan dat hij in de hoedanigheid van onafhankelijk medisch adviseur geen enkele betrokkenheid heeft gehad bij de verkoop of advisering omtrent de DNA vaderschapstest en dat hij op geen enkel moment contact heeft onderhouden met klaagster, of met de personen die de DNA test hebben besteld en doen uitvoeren. Voor zover nodig wordt daarop hieronder verder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het College zal eerst beoordelen of klaagster in de klacht kan worden ontvangen. De tuchtnormen zoals neergelegd in artikel 47, lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) betreffen niet alleen handelen of nalaten in strijd met de zorg die men als beroepsbeoefenaar behoort te betrachten (de eerste tuchtnorm), maar ook enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg (de tweede tuchtnorm). Voor dit laatste handelen is dan vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.
5.2 Het College stelt vast dat er geen sprake was van een behandelrelatie tussen klaagster en verweerder, zodat daarmee niet kan worden getoetst aan de hiervoor genoemde eerste tuchtnorm. Uit de stukken blijkt dat verweerder destijds – in zijn hoedanigheid als arts – als medisch adviseur verbonden was aan het bedrijf, dat de betreffende “DNA gemoedsrusttest” online voor particulier gebruik verkocht en in die functie op verzoek van het bedrijf onder meer informatie of assistentie aan klanten van het bedrijf verschafte. Het College stelt vast dat het aan verweerder verweten handelen dan wel nalaten voldoende weerslag heeft op het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Desalniettemin is feitelijk niet gebleken dat verweerder enige betrokkenheid heeft gehad bij de verkoop van de betreffende “DNA gemoedsrusttest” ten behoeve van de minderjarige en/of dat hij aantoonbaar heeft geadviseerd in de procedure ten aanzien van deze test dan wel dat hij enige betrokkenheid heeft gehad bij de uitslag in het DNA Test Report. Derhalve is de klacht ongegrond.
5.3 Om bovenstaande redenen zal de klacht zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
(…) ”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “ 2. De feiten ” in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.2 Voor zover klaagster klachten heeft gericht tegen de behandeling van de klacht in eerste aanleg, behoeven deze geen bespreking. De zaak is in beroep volledig opnieuw behandeld. Mogelijke verzuimen van de eerste aanleg zijn daarbij hersteld.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het handelen van de huisarts niet kan worden getoetst aan de eerste tuchtnorm, die is vastgelegd in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: WET BIG), omdat van een directe zorgrelatie tussen de huisarts en klaagster geen sprake is geweest. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege echter van oordeel dat ook niet kan worden toegekomen aan toetsing van het handelen van de huisarts aan de tweede tuchtnorm, die is vastgelegd in artikel 47 WET BIG. In dit kader wordt het volgende overwogen.
4.4 De zoon van de huisarts is eigenaar van het bedrijf I.te K. in J. en van het bedrijf H. te E. in Nederland. I. houdt zich bezig met het online aanbieden en verkopen van DNA-testen. H. biedt bedrijven, waaronder I., een Nederlandstalige klantenservice.
4.5 I. verkoopt twee varianten DNA-vaderschapstesten. De gemoedsrusttest vergelijkt twee DNA-samples met elkaar, waarbij wordt gekeken of er verwantschap tussen de samples bestaat. De test is uitsluitend bedoeld voor persoonlijk gebruik door de aanvrager daarvan. De juistheid van de gegevens behorend bij de test worden door I. niet gecontroleerd. Betrokkenheid van een medisch adviseur bij de uitvoering van de gemoedsrusttest is niet noodzakelijk of vereist. De tweede test wordt uitgevoerd door een arts of een verpleegkundige, waarbij onder meer identificatiegegevens worden gecontroleerd. De test wordt door een notaris bekeken of geaccordeerd, waarna deze geseald naar het laboratorium van I. wordt verstuurd. De tweede test betreft een medische analyse en is onder andere bedoeld te worden gebruikt in juridische procedures.
4.6 De huisarts is als onafhankelijk medisch adviseur verbonden aan de staf van de bedrijven van zijn zoon.
Ter zitting in beroep heeft hij nader toegelicht en onweersproken gesteld dat: (i) hij de bedrijven in algemene zin commerciële adviezen geeft, (ii) hij als onafhankelijk medisch adviseur betrokken is bij de uitvoering van de tweede variant van de DNA-testen, (iii) hij als medisch adviseur ten aanzien van de tweede variant van de DNA-testen medische vragen van klanten beantwoordt en (iv)hij bij de gemoedsrusttest niet als medisch adviseur is betrokken.
4.7 De klacht van klaagster heeft betrekking op de gemoedsrusttest. Zoals uit het voorgaande blijkt, heeft de huisarts noch bij de verkoop noch bij de uitvoering van die test als medisch adviseur enige rol gespeeld of betrokkenheid gehad. De huisarts heeft de verkoop en de uitvoering van de test niet gefaciliteerd, zoals door klaagster ter zitting in beroep is betoogd. De vermelding op de website van I. dat de huisarts als medisch adviseur aan dat bedrijf is verbonden, is daarvoor onvoldoende. Het handelen van de arts heeft dan ook niet het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg geraakt. De beslissing in eerste aanleg zal om die reden worden vernietigd en klaagster zal in haar klacht alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing, waarvan beroep;
verklaart klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M. van Bergeijk en drs. F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. A. Mul, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.