ECLI:NL:TGZCTG:2018:115 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.334
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2018:115 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-04-2018 |
Datum publicatie: | 26-04-2018 |
Zaaknummer(s): | c2017.334 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen anesthesioloog. Klaagster is sinds vijf jaar onder behandeling bij de anesthesioloog en krijgt tweemaal per jaar een epiduraal lumbaal injectie in verband met langdurig bestaande rugpijn. Twee dagen na de laatste injectie is klaagster opgenomen geweest in het ziekenhuis met als klacht een verlamd/gevoelloos been en erge rugpijn. Een mri-scan laat het beeld zien van een afwijkend verloop van de zenuwwortel L5-S1 aan de rechterzijde en milde degeneratieve veranderingen aan de lumbale wervelkolom. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht van klaagster, dat de anesthesioloog een medische fout heeft gemaakt en dat hij haar niet heeft gewezen op de risico’s en mogelijke complicaties, af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. Buiten de klacht om wordt opgemerkt dat het niet bezoeken van klaagster tijdens de ziekenhuisopname een gemiste kans is. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2017.334 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., anesthesioloog, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, mr. drs. E.E. Rippen, verbonden aan de stiching VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 4 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de anesthesioloog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 19 juni 2017, onder nummer 1636 heeft dat College de klacht van klaagster afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De anesthesioloog heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 29 maart 2018, waar zijn verschenen klaagster, en de anesthesioloog, bijgestaan door mr. Rippen. De zaak is over en weer bepleit.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“(…) 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster is sinds twaalf jaar bekend met rugpijn.
Op 8 augustus 2014 heeft verweerder een epiduraal lumbaal injectie geplaatst bij klaagster. Verweerder plaatste dergelijke injecties reeds gedurende zo’n vijf jaar ongeveer tweemaal per jaar bij klaagster. Het verpleegkundig verslag vermeldt ter zake de injectie van 8 augustus 2014: “Retour. Prima gegaan. Mag snel naar huis.”.
Van 10 tot 14 augustus 2014 is klaagster opgenomen geweest in het ziekenhuis met als klacht ‘verlamd/gevoelloos rechterbeen en erge rugpijn’. In de ‘SEH arts notitie’ van de arts-assistent (neurologie) van 10 augustus 2014 staat onder meer: “Verdenking radiculair syndroom L5 rechts” (pijn door compressie van zenuwwortel L5 rechts). Op 13 augustus 2014 is een MRI-scan gemaakt. In het verslag van de arts-assistent (neurologie) van 13 augustus 2014 is hierover opgenomen: “MRI laat geen bloeding zien, geen aanwijzingen dat er met het prikken iets is misgegaan”.
Op 25 augustus 2014 heeft de neuroloog klaagster opnieuw onderzocht. In het verslag daarover van diezelfde datum is onder meer opgenomen: “Op MRI-LWK geen epidurale bloeding. Wel conjoined root L5-S1 en enige anteropositie L4”, alsook “Bespreking en conclusie Radiculair syndroom L5-S1 rechts, geen aanwijzingen cauda syndroom”.
Na neurologisch onderzoek op 19 september 2014 heeft de neuroloog, voor zover van belang, gerapporteerd: “Pseudoradiculaire klachten bij anteropositie L5-L6 rechts > links mogelijks bij lysis L5-L6 rechts. Mogelijks conjoint roots L5 rechts”.
Klaagster is op 24 oktober 2014 gezien door de orthopeed, waarbij opnieuw een
MRI-scan is gemaakt. Deze scan liet wederom het beeld zien van een afwijkend verloop van de zenuwwortels L5-S1 aan de rechterzijde en milde degeneratieve veranderingen aan de lumbale wervelkolom.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder:
a) dat hij een medische fout heeft gemaakt als gevolg waarvan klaagster schade heeft geleden. Daartoe stelt klaagster dat door de behandeling van verweerder sprake is van kapotte zenuwwortels en ruggenmerg, waardoor soms sprake is van een verlamming in het rechteronderbeen. Daarnaast zijn het rechterbeen en de rechtervoet van klaagster gevoelloos en ervaart zij een niet uit te houden zenuwpijn en immense pijn in de rug. De pijn en de uitvalsverschijnselen breiden zich momenteel uit naar het linkerbeen, aldus klaagster;
b) dat hij klaagster niet heeft gewezen op de risico’s en mogelijke complicaties bij het uitvoeren van een epiduraal lumbaal injectie. Als klaagster had geweten dat het uitvoeren van een epiduraal lumbaal injectie deze klachten kon veroorzaken, dan zou klaagster de injectie niet hebben laten plaatsen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft vooreerst zijn medeleven uitgesproken voor het feit dat klaagster nog steeds veel pijn heeft. Ter zake de klachtonderdelen is verweerder van mening dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt te maken valt. Meer in het bijzonder heeft verweerder het volgende aangevoerd.
a) Het plaatsen van de epidurale lumbaal injectie is op juiste wijze gebeurd en -anders dan klaagster stelt- in het midden van de rug. Verweerder is niet in de buurt gekomen van de zenuwwortels. Zijn handelen kan dan ook niet de door klaagster aangevoerde schade, die overigens niet geobjectiveerd kan worden, hebben veroorzaakt. Verweerder wijst verder op de medische beoordelingen, gemaakt door mevrouw E. (anesthesioloog in ruste) d.d. 29 oktober 2015 en F. (neurologisch adviseur) d.d. 14 maart 2016. Beiden concluderen dat de epidurale lumbaal injectie de klachten van klaagster niet kan hebben veroorzaakt.
b) De klachten waar klaagster over spreekt, kunnen niet worden toegerekend aan de epidurale lumbaal injectie, zodat verweerder daar ook niet voor had hoeven waarschuwen. Voor het overige geldt dat klaagster al jaren bekend was met de ingreep en dat zij ter zake deze ingreep in elk geval in het verleden een informatiefolder uitgereikt heeft gekregen.
5. De overwegingen van het college
Het college overweegt ter zake klachtonderdeel a) als volgt.
Het medisch dossier bevat geen aanwijzingen dat de epiduraal lumbaal injectie op onzorgvuldige wijze is gezet. Ter zake de klachten zoals deze zich vervolgens kort na de injectie bij klaagster hebben voorgedaan, overweegt het college dat de ingreep zoals door verweerder uitgevoerd de opgetreden klachten in dit geval niet kunnen hebben veroorzaakt. De locatie van de zenuwen (L5-L6 rechts) is bij een epidurale lumbaal injectie midden in de rug anatomisch gezien niet bereikbaar zonder andere opvallende structuren in het lichaam te raken. Nu daarvan geen sprake is geweest, kan worden vastgesteld dat verweerder bij het plaatsen van de epidurale lumbaal injectie niet in de buurt is geweest van de desbetreffende zenuwwortels. Verder heeft de uitgevoerde MRI-scan laten zien dat geen sprake is geweest van een nabloeding. Ook in dat opzicht bestaat er geen indicatie de klachten van klaagster in verband te brengen met de door verweerder uitgevoerde ingreep. Voor zover klaagster zich bij haar stellingname dat verweerder bij het plaatsen van de epiduraal lumbaal injectie schade heeft toegebracht, heeft gebaseerd op uitlatingen van een in de stukken nader genoemde arts, houdt het college klaagster voor dat -voor zover zou zijn gezegd dat sprake is van kapot geprikte zenuwwortels mogelijk door de behandeling van verweerder- niet alleen is aangegeven dat dit mogelijk door de behandeling van verweerder is veroorzaakt, maar belangrijker, dat moet worden vastgesteld dat die mededeling is geschied op basis van de onjuiste veronderstelling dat sprake was van een zenuwwortel blokkade. Nu, voor zover de gestelde mededeling zou zijn gedaan, deze mededeling is geschied op basis van onjuiste informatie, kan daaraan geen betekenis worden toegekend. Klachtonderdeel a) is, zo volgt uit het voorgaande, ongegrond.
Het college overweegt ter zake klachtonderdeel b) het volgende.
Verweerder had klaagster voor de klachten die zij kort na de ingreep door verweerder heeft ervaren, niet hoeven te waarschuwen. Daartoe is redengevend dat dergelijke klachten in zijn algemeenheid niet het gevolg kunnen zijn van deze ingreep. Daarenboven stelt het college vast dat klaagster in het verleden (2009, 2010) middels een informatiebrochure is gewaarschuwd voor mogelijke gevolgen die wel kunnen optreden door de behandeling zoals uitgevoerd door verweerder. Het college heeft dan ook niet kunnen vaststellen dat verweerder tekort is geschoten in de op hem rustende verplichting om klaagster voor te lichten ter zake de mogelijke gevolgen van het plaatsen van een epidurale lumbaal injectie. Klachtonderdeel b) is daarom ongegrond.
Op grond van het vorenstaande dient de klacht te worden afgewezen. (…)”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder het kopje “2. De feiten” in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het beroep
4.1 In beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De anesthesioloog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten van klaagster over het beroepsmatig handelen en nalaten van de anesthesioloog nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd.
4.4 In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 29 maart 2018 is dat debat voortgezet.
4.6 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit betekent dat ook het Centraal Tuchtcollege de klacht ongegrond acht. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan, buiten de klacht om, nog het volgende op te merken. Ter zitting heeft de anesthesioloog verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat klaagster twee dagen na het plaatsen van de epidurale injectie in één van de locaties van het ziekenhuis, waar hij werkzaam is, is opgenomen. Dat de anesthesioloog klaagster toen niet heeft bezocht kan de anesthesioloog weliswaar niet tuchtrechtelijk worden verweten, maar het Centraal Tuchtcollege acht dit, met het oog op een goede arts-patiëntrelatie, wel een gemiste kans.
4.6 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter,
mr. Y. Buruma en mr. H. de Hek, leden-juristen en dr. J.S. Pöll en drs. J.G. van Unnik,
leden-beroepsgenoten en mr. J.S. Heidstra, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2018.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.