ECLI:NL:TGZCTG:2018:111 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.410

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:111
Datum uitspraak: 24-04-2018
Datum publicatie: 25-04-2018
Zaaknummer(s): c2017.410
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde psychiater, en haar collega (aangeklaagd C2017.409) hebben klager in het kader van een consult strafrechtspleging (trajectconsult) in opdracht van de Officier van Justitie onaangekondigd bezocht. Klager heeft aangegeven eerst met zijn advocaat te willen overleggen waarna de psychiater en haar collega zijn vertrokken om een week later klager opnieuw te bezoeken. Van dit bezoek is een verslag gemaakt. Klager verwijt de psychiater en haar collega – kort samengevat – onprofessioneel handelen door een gesprek van slechts tien minuten de status van onderzoek te geven. Voorts klaagt klager over de inhoud van het verslag en verwijt hij de psychiater en haar collega het dossier onvoldoende bestudeerd te hebben. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.410 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde; mr. P.J. Hoogendam, advocaat te Den Haag,

tegen

E., psychiater, (toentertijd arts in opleiding tot psychiater),

werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. D.M. Pot, als juriste verbonden aan Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A.– hierna klager – heeft op 17 oktober 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen psychiater E. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 18 juli 2017, onder nummer 16/389 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 maart 2018, waar zijn verschenen van de zijde van klager zijn gemachtigde, mr. P.J. Hoogendam, alsmede de psychiater bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.W. Hielkema (een kantoorgenoot van mr. D.M. Pot). Klager heeft bij faxbericht van 5 maart 2018 via zijn gemachtigde laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.

Beide partijen hebben hun standpunten ter zitting nader toegelicht.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager wordt verdacht van moord dan wel doodslag en verblijft om die reden in een penitentiaire inrichting.

2.2. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) heeft van de Officier van Justitie de opdracht gekregen om klager te bezoeken voor een consult strafrechtspleging (hierna: het trajectconsult).

2.3. Op 25 mei 2016 hebben verweerster (toentertijd werkzaam als arts in opleiding tot psychiater) en haar collega in dit kader een bezoek gebracht aan klager. Aangezien dit bezoek voor klager onverwacht kwam heeft hij aan verweerster en haar collega aangegeven dat hij eerst met zijn advocaat wilde overleggen of hij wilde meewerken aan het trajectconsult. Verweerster en haar collega hebben klager hiervoor de gelegenheid gegeven en zijn weer vertrokken.

2.4. Op 31 mei 2016 bezochten verweerster en haar collega klager opnieuw.

2.5. Het verslag van dit bezoek houdt in:

“(..) Tijdens dit bezoek geeft betrokkene aan op advies van zijn advocaat in deze fase van het onderzoek niet te willen meewerken aan het trajectconsult. Waargenomen wordt dat betrokkene goed in staat is zich naar zijn procespositie te richten en deze te bewaken.

Geraadpleegde stukken:

-Proces Verbaal met registratienummer (..)

(..)

Intoxicaties

Betrokkene ontkent ooit met klem drugs te hebben gebruik. Hij zegt hierover “(..) ik heb nooit cocaïne of andere drugs gebruikt (..)

Anamnese

(..) Ten laste gelegde:

(..) Uit de beschikbare stukken komt naar voren dat betrokkene verdacht wordt van moord op D. en in de verhoren verschillend heeft verklaard over de gebeurtenissen op de avond van de ten laste gelegde feiten. (..)

Psychiatrische screening

Bij screenend onderzoek wordt een goed verzorgde, sportief geklede jongeman gezien die een wat gespannen indruk maakt en hiervan ook fysiologische kenmerken laat zien; hij heeft een droge mond, heeft tijdens beide gesprekken zichtbaar rode vlekken in zijn hals en geeft onderzoekers ook tweemaal een klamme hand. (..) Over de persoonlijkheidsopbouw en organisatie van betrokkene kan op grond van dit onderzoek geen uitspraak worden gedaan. (..)

Beantwoording van de vraagstelling

Is een pro justitia onderzoek geestvermogens geïndiceerd en zo ja, welke variant van onderzoek?

Gelet op de bevindingen in dit screenend onderzoek en de aard van de ten laste gelegde feiten zijn er aanknopingspunten om een ambulante dubbelrapportage bij betrokkene te adviseren. (..)

Is klinische observatie geïndiceerd?

Gelet op de weigerende houding van betrokkene zal genoemd onderzoek in een ambulant kader moeizaam tot niet haalbaar zijn. Derhalve adviseren ondergetekenden een klinische observatie van betrokkene in het Pieter Baan Centrum te overwegen. De extra mogelijkheid van een observatie van betrokkene in combinatie met een meer gedetailleerd milieuonderzoek, levert wellicht toch voldoende informatie over betrokkene op om diagnostische conclusies te trekken en zo nodig een passend advies te verschaffen ten einde de kans op herhaling van een overeenkomstig of vergelijkbaar delict als het betrokkene thans tenlastegelegde te reduceren. (..)” “

2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in.

“3. De klacht en het standpunt van klager

Klager verwijt verweerster en haar collega onprofessioneel te hebben gehandeld door een gesprek dat slechts tien minuten duurde de status van onderzoek te geven, terwijl daaraan bovendien conclusies worden verbonden. Klager klaagt voorts over de inhoud van het verslag. Met name verwijt hij verweerster en haar collega dat in het verslag is opgenomen dat klager een gespannen indruk maakte en daarvan de fysiologische kenmerken vertoonde, terwijl klager vlak voor het gesprek nog intensief had gesport en de genoemde kenmerken daardoor te verklaren waren. Ook verwijt hij verweerster en haar collega dat zij het dossier onvoldoende hebben bestudeerd van tevoren. Voorts verwijt hij verweerster en haar collega dat zij onprofessioneel hebben gehandeld door hem te doen voorkomen alsof er een getuige was die had verklaard dat klager cocaïne gebruikte, terwijl dit nooit door een getuige is verklaard en dit kennelijk op de bluf is ingefluisterd. Ten slotte verwijt hij verweerster en haar collega dat zij hem hebben doen voorkomen alsof opname in het Pieter Baan Centrum niet nodig was, terwijl zij dit uiteindelijk wel hebben geadviseerd.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Ten aanzien van de klacht dat aan het gesprek de status onderzoek is gegeven voert zij aan dat een trajectconsult een psychiatrische screening is om de waarschijnlijkheid van de aanwezigheid van psychiatrie te exploreren. Het consult heeft de status van een advies en niet van een eigenstandig psychiatrisch onderzoek. Er worden ook geen conclusies ten aanzien van diagnostiek geformuleerd. Het woord onderzoek wordt slechts gebruikt om de bevindingen te verwoorden. Voor wat betreft het verwijt dat verweerster en haar collega in het verslag de fysiologische kenmerken van spanning hebben genoemd, wijst zij erop dat dit een observatie betrof en geen conclusie. Verweerster wordt geacht van observaties melding te maken. Verweerster betwist dat zij of haar collega hebben doen voorkomen alsof opname in het Pieter Baan Centrum niet nodig was. Zij houden altijd alle opties open. Voor wat betreft de klacht dat het dossier onvoldoende is bestudeerd voert zij aan dat zij afhankelijk is van de door de Officier van Justitie aangeleverde stukken en dat zij die heeft bestudeerd. Ten slotte voert zij aan dat het onderwerp “gebruik van verdovende middelen” een vast onderdeel is van het trajectconsult en dat aan haar of haar collega niets is ingefluisterd.”

2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De beoordeling

5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard.

5.2. Aan verweerster en haar collega is door de officier van justitie de opdracht gegeven tot het uitvoeren van een trajectconsult. Tijdens een dergelijk consult dient te worden onderzocht of er een indicatie is voor nader Pro Justitia onderzoek en zo ja, welk type onderzoek in dat geval is geïndiceerd. Het (verslag van het) consult heeft de status van een advies, en niet van een zelfstandig psychiatrisch onderzoek, zoals verweerster terecht heeft aangevoerd. Aangezien sprake is van een advies, is het vervolgens aan de officier van justitie om het advies al dan niet te volgen. Anders dan klager heeft betoogd wordt een dergelijk advies niet altijd opgevolgd door de officier van justitie. De klacht dat aan een gesprek van slechts tien minuten de status van onderzoek is gegeven op grond waarvan bovendien conclusies worden getrokken, is derhalve ongegrond.

5.3. Ditzelfde geldt voor de klachten die zien op de inhoud van het advies. Het advies voldoet aan de eisen die daaraan op het gebied van vakkundigheid en zorgvuldigheid door het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg worden gesteld. Verweerster heeft aangevoerd dat zij voor het uitvoeren van een trajectconsult altijd een vaste werkwijze volgt, die is vastgesteld tussen het NIFP en het Openbaar Ministerie. Ook in dit geval heeft zij, samen met haar collega, deze werkwijze gevolgd. Onderdeel van deze werkwijze is dat de door de officier van justitie ter beschikking gestelde stukken worden bestudeerd. Verweerster en haar collega waren, anders dan klager stelt, niet gehouden tot bestudering van het volledige dossier. Er is immers sprake van een consult met een screenend karakter, waarbij bovendien sprake is van een beperkte tijdsspanne.

5.4. In het advies is opgenomen dat klager een gespannen indruk maakte en daarvan de fysiologische kenmerken vertoonde. Verweerster en haar collega worden, uit hoofde van de opdracht en hun functie, geacht hun waarnemingen, voor zover relevant, te beschrijven. Dat klager de fysiologische kenmerken van spanning vertoonde is een waarneming. Door dit te beschrijven heeft verweerster derhalve geen grens overschreden.

5.5. In het advies is eveneens opgenomen dat klager ontkent ooit drugs te hebben gebruikt. Verweerster heeft ontkend dat haar ten aanzien van drugsgebruik door klager iets zou zijn ingefluisterd door een medewerker van justitie hetgeen zij suggestief aan klager zou hebben voorgehouden. Het college kan niet vaststellen hoe het gesprek precies is verlopen, zij was daarvan immers geen getuige. Dit brengt mee dat op dit punt niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld.

5.6. Verweerster heeft voorts ontkend dat zij of haar collega aan het eind van het gesprek zou hebben gezegd dat opname in het Pieter Baan Centrum niet nodig zou haar. Ook hiervoor geldt dat het College niet bij het gesprek aanwezig was en dus niet kan vaststellen hoe het gesprek precies is verlopen, zodat ook op dit punt niet kan worden vastgesteld of verweerster klachtwaardig heeft gehandeld.

5.7. Het College stelt ten slotte vast dat verweerster en haar collega in redelijkheid tot hun advies hebben kunnen komen. Zij hebben hun onderzoek volgens de vaste richtlijnen daarvoor uitgevoerd en het advies dat daaruit volgde – in principe een ambulant dubbelonderzoek maar gelet op de weigerende houding van klager een klinische observatie – is in consistente lijn met de daaraan voorafgaande overwegingen.

5.8. Voorgaande betekent dat verweerster bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.9. Verweerster kan met betrekking tot de klachten geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder “2. De feiten.”

4. Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1 Klager beoogt in beroep de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De psychiater heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert tot verwerping van het beroep en bevestiging van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege zo nodig met verbetering en aanvulling van de gronden.

Beoordeling

4.3 In beroep zijn de schriftelijke klachten over het beroepsmatig handelen of nalaten van de psychiater nog een keer aan de tuchtrechter ter beoordeling voorgelegd. Het Centraal Tuchtcollege heeft kennis genomen van de inhoud van die in eerste aanleg geformuleerde klachten en het daarover in eerste aanleg door partijen schriftelijk (en mondeling) gevoerde debat. Het door het Regionaal Tuchtcollege gevormde zaaksdossier is aan het Centraal Tuchtcollege gestuurd. In beroep is het debat door partijen schriftelijk nog een keer gevoerd, waarbij door ieder van hen standpunten zijn ingenomen naar aanleiding van de door het Regionaal Tuchtcollege vastgestelde feiten en de door dat College gegeven beschouwingen en beslissingen. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 maart 2018 is dat debat voortgezet.

4.4 Het beraad in raadkamer na de behandeling in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Dit echter met dien verstande dat het Centraal Tuchtcollege eraan hecht het navolgende hieraan toe te voegen.

4.5 De klachten van klager lijken met name gericht te zijn tegen de thans binnen strafrechtprocedures geldende werkwijze van een consult strafrechtspleging, ook wel voorgeleidings- of trajectconsult genoemd, in opdracht van een Officier van Justitie. Bij een dergelijk consult staat de vraag centraal of er indicaties zijn om een onderzochte nader te laten onderzoeken door een Pro Justitia-rapporteur. Als er een indicatie is voor een dergelijk onderzoek wordt aan de deskundige(n) die het trajectconsult uitvoeren gevraagd welk type onderzoek geïndiceerd is. Deze werkwijze is voor de psychiater echter een gegeven en kan hier niet ter discussie staan. Het tuchtrecht voor de gezondheidszorg is daar niet voor bedoeld.

4.6 Het Centraal Tuchtcollege beoordeelt of de psychiater bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsbeoefening, rekening houdende met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychiater bij het ,op verzoek van het Openbaar Ministerie geïnitieerde, trajectconsult gehandeld volgens de door de beroepsgroep als norm aanvaarde werkwijze. Deze wijze van psychiatrisch onderzoek kent weliswaar naar zijn aard beperkingen - het is zoals hiervoor onder 4.5 beschreven slechts screenend van karakter met als doel om een eerste indruk te krijgen van betrokkene en te zoeken naar aanwijzingen voor mogelijk aanwezige psychopathologie - maar is daarom niet per definitie onzorgvuldig. Dat de psychiater bij dit trajectconsult zorgvuldig te werk is gegaan, blijkt bijvoorbeeld uit het navolgende. Klager werd voor de eerste maal bezocht in de Penitentiaire Inrichting F. op 25 mei 2016. Tijdens het korte gesprek op genoemde datum gaf klager aan eigenlijk zijn advocaat te hebben verwacht en graag met zijn advocaat te willen overleggen over het al dan niet meewerken aan een trajectconsult. Dit verzoek werd door de psychiater gehonoreerd en klager werd de week daarop op 31 mei 2016 opnieuw bezocht. De psychiater is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege zorgvuldig te werk gegaan door tot tweemaal toe een contact met klager aan te gaan. In dit kader is van belang dat het in de praktijk niet ongebruikelijk is dat de betrokkene niet wordt gezien of niet op de hoogte wordt gesteld van een uit dit screenend onderzoek voortvloeiend advies en de advisering soms enkel is gebaseerd op - beperkt - beschikbaar gestelde gegevens uit het strafdossier. Dat beide gesprekken, zoals klager stelt, in totaal niet meer dan 10 minuten hebben geduurd doet aan de zorgvuldigheid evenmin af. Dit te meer daar klager aan de psychiater in genoemde 10 minuten tijdens het gesprek van 31 mei 2016 heeft medegedeeld niet aan het trajectconsult te willen meewerken en weigerde om nadere vragen te beantwoorden.

4.7 Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep van klager wordt verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. S.M. Evers en mr. A.R.O. Mooy, leden-juristen en drs. G.T. Blok en dr. J.J. de Jong, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 24 april 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.