ECLI:NL:TGZCTG:2018:105 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.221

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2018:105
Datum uitspraak: 17-04-2018
Datum publicatie: 18-04-2018
Zaaknummer(s): c2017.221
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klager, voormalig werkgever van verweerder, verwijt verweerder dat hij een persoonlijke relatie met een patiënte is aangegaan en voorts dat hij over de vele contacten met patiënte niets althans te weinig in het dossier heeft genoteerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht gegrond verklaard. Aan verweerder is, vanwege het feit dat hij reeds was uitgeschreven uit het BIG-register, opgelegd de ontzegging van het recht zich wederom in dat register in te schrijven. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing uitsluitend voor wat betreft de maatregel en legt aan verweerder de maatregel van ontzegging voor de duur van een jaar van het recht wederom in het register te worden ingeschreven voor de duur van een jaar.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.221 van:

A., (destijds) psychiater, (destijds) werkzaam te B. (gemeente C.), appellant, verweerder in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. M. Harte, advocaat te Terneuzen,

tegen

D., gevestigd te B. (gemeente C.),

verweerder in beroep, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. V. Jongepier, advocaat te Middelburg.

1. Verloop van de procedure

D. – hierna klager – heeft op 7 april 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen A. – hierna de psychiater – een klacht ingediend. Bij beslissing van 4 april 2017, onder nummer 2016-075, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en is, in aanmerking genomen dat de psychiater zichzelf uit het BIG-register heeft laten uitschrijven, aan hem de maatregel van ontzegging van het recht op wederinschrijving in het BIG-register opgelegd.

De psychiater is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Klager heeft een verweerschrift in beroep ingediend. Het Centraal Tuchtcollege heeft van klager nog nadere correspondentie ontvangen.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 8 maart 2018, waar zijn verschenen namens klager de

heer E., geneesheer-directeur, bijgestaan door mr. Jongepier voornoemd, en namens de psychiater mr. Harte voornoemd. De psychiater is niet ter terechtzitting verschenen. Zijn gemachtigde heeft aangegeven dat gezondheidsklachten de reden zijn voor het niet verschijnen van de psychiater.

De beide gemachtigden hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd. Hierbij is de psychiater aangeduid als verweerder.

“2. De feiten

2.1 Op 21 oktober 2014 is mevrouw F., geboren in 1980

(hierna: patiënte), opgenomen bij D. na een suïcidepoging. Patiënte is gediagnosticeerd met een bipolaire I stoornis en borderline persoonlijkheidstrekken. Patiënte had eerder suïcidepogingen gedaan.

2.2 Verweerder, geboren in 1958, is vanaf het begin van de opname als

psychiater bij de behandeling van patiënte betrokken geweest.

2.3 Patiënte heeft snel na opname verliefdheidsgevoelens ontwikkeld voor

verweerder. Omdat deze gevoelens werden gekwalificeerd als ‘overdrachtsgevoelens’ is de therapie bij verweerder voortgezet.

2.4 Aan het eind van het voorjaar 2015 (volgens verweerder omstreeks juni 2015)

heeft verweerder ook verliefdheidsgevoelens (door hem als ‘vaderlijk’ geduid) voor patiënte ontwikkeld. Verweerder heeft dit niet intern besproken en heeft de behandeling met patiënte voortgezet. Verweerder heeft patiënte op 7 oktober 2015 in zijn woning ontvangen op een moment dat verder niemand aanwezig was. Verweerder heeft buiten reguliere werktijden zeer veelvuldig telefonisch, SMS- en mailcontact gehad met patiënte. Ook is er contact geweest via Skype. Hiervan zijn nauwelijks aantekeningen gemaakt in het medisch dossier, terwijl de betreffende e-mails ontbreken. Omtrent de behandeling van patiënte zijn de aantekeningen in het medisch dossier summier.

2.5 Patiënte heeft op 7 december 2015 aan verweerder laten weten dat ze wilde

stoppen met de gesprekken met verweerder. Zij was inmiddels met haar medicatie gestopt. Patiënte heeft op 8 december 2015 een suïcidepoging gedaan, waarna ze elders is opgenomen. Patiënte heeft aldaar verteld dat ze een (seksuele) relatie had met verweerder.

2.6 Verweerder, met dit verhaal geconfronteerd, heeft toegegeven dat er sprake is

geweest van grensoverschrijdend gedrag, echter niet in de mate waarin patiënte heeft verteld.

2.7 Verweerder heeft zelf ontslag genomen bij D. en heeft op 29 januari

2016 zijn inschrijving (als arts/psychiater) in het BIG register door laten halen. Verweerder is nog wel in G., waar hij thans woont, als arts en psychiater ingeschreven. Verweerder werkt sinds 1 juni 2016 als arbeidsgeneeskundige in G..

3. De klacht

Klager verwijt verweerder dat hij een persoonlijke (seksuele) relatie is aangegaan met patiënte, terwijl hij zijn verliefdheidsgevoelens bovendien nooit heeft besproken met zijn leidinggevende of iemand anders binnen D. Verder wordt hem verweten dat hij over de vele contacten met patiënte niets in het dossier heeft opgenomen en dat hij in het dossier weinig (behandel)aantekeningen heeft gemaakt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten deels erkend, maar heeft betwist dat er een seksuele relatie is geweest. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het College is bevoegd op grond van artikel 3 lid 2 Tuchtrechtbesluit BIG. Klager is als voormalig werkgever van verweerder klachtgerechtigd op grond van artikel 65, lid 1 onder c Wet BIG. Verweerder is op grond van artikel 47, lid 4 Wet BIG aan tuchtrechtspraak onderworpen voor gedragingen gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond in het BIG-register.

5.2 Zoals verweerder ook erkent, had hij de behandeling van patiënte moeten stoppen op het moment dat hij (verliefdheids)gevoelens kreeg voor patiënte. De omstandigheid dat deze gevoelens naar zijn zeggen als ‘vaderlijk’ moeten worden beschouwd, maakt dat niet anders. Niet alleen verstoren dergelijke gevoelens de professionele distantie, hetgeen de kwaliteit van de zorgverlening aantast, maar bovendien kunnen dergelijke gevoelens door de (afhankelijke) patiënte anders worden geduid dan mogelijk door verweerder bedoeld. Dit geldt (en is ook gebleken) des te sterker bij de kwetsbare vrouw die deze patiënte is, met tal van trauma’s uit het verleden.

Zoals gezegd hoort dergelijk contact en horen dergelijke intimiteiten niet in de arts-patiëntrelatie thuis. Sinds 1994 is hierover een bepaling in de Gedragsregels voor artsen opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt: II. 11 ‘De arts dringt niet verder door tot de privésfeer van de patiënt dan in het kader van de hulpverlening noodzakelijk is. De arts onthoudt zich van contacten van seksuele aard binnen de hulpverlening. Verbale of lijfelijke intimiteiten zijn niet toegestaan.’

Wanneer arts en patiënt verliefd zijn op elkaar, waaronder ook de door verweerder omschreven gevoelens zijn te vatten, dient de hulpverleningsrelatie op correcte wijze beëindigd te worden. Dit is in dit geval niet gebeurd.

5.3 In deze zaak wordt door verweerder ontkend dat hij intiem seksueel contact met patiënte heeft gehad. Patiënte zelf spreekt over tongzoenen, pijpen en beffen. Gelet op deze tegenstrijdige verklaringen kan het College niet vaststellen wat er precies is gebeurd, maar duidelijk is wel dat verweerder, die als professional zijn grenzen had moeten bewaken, ten opzichte van patiënte aanmerkelijk te ver is gegaan. Zo staat als erkend vast dat verweerder patiënte heeft geknuffeld, op de wang heeft gezoend en met zijn vingers haar tranen heeft weggeveegd. Daarnaast heeft verweerder klaagster thuis ontvangen. Dit had niet mogen gebeuren. Verweerder heeft patiënte veel te ver in zijn persoonlijke levenssfeer toegelaten. Het ontbreken van een behoorlijke dossiervoering (zie hierna in 5.4) wordt in zoverre in het nadeel van verweerder uitgelegd dat hij aldus zichzelf de kans heeft ontnomen om aannemelijk te maken dat de vele contacten met patiënte (tot wel rond de 700 per maand) onschuldiger waren dan patiënte heeft aangegeven. Dit betekent dat het College niet uitsluit dat er méér is gebeurd dan verweerder thans toegeeft, ondanks het uitvoerige andersluidende verweer van verweerder waarbij hij met name het leugenachtige karakter van patiënte, mede ten gevolge van haar stoornis, heeft onderstreept. Het College zal dat aspect in het midden later. Er is hoe dan ook sprake geweest van langdurig grensoverschrijdend gedrag door verweerder ten opzichte van een zeer kwetsbare patiënte. Dit valt verweerder in ernstige mate te verwijten. In dit verband benadrukt het College verder nog (i) dat verweerder hieraan zelf geen halt heeft toegeroepen, (ii) dat het tenminste een half jaar heeft geduurd en (iii) dat verweerder het intern niet bespreekbaar heeft gemaakt. De intervisiegesprekken met een bevriende psychiater die verweerder naar zijn zeggen (ter zitting) sinds augustus 2015 heeft gehad, zijn beperkt gebleven tot enkele telefoontjes en verdienen niet de kwalificatie intervisie. Hier komt nog bij dat klager niet wist wat zich afspeelde en dat van een toetsbare opstelling van verweerder binnen D. geen sprake was. Voor zover verweerder ter zitting heeft aangevoerd dat de sfeer daarvoor binnen D. niet veilig genoeg was, heeft de heer E. dit ter zitting gemotiveerd verweersproken. Volgens de heer E. doelt verweerder op een situatie van vele jaren geleden die allang voorbij is. Verweerder is hier vervolgens niet meer op ingegaan.

Dit wijst erop dat verweerder als professional kennelijk niet in staat is geweest om zijn gevoelens voor patiënte kritisch tegen het licht te houden, de broodnodige professionele distantie te bewaren, dan welk terug te vinden, en tijdig adequate hulp te vragen. Dit baart het College grote zorgen.

5.4 Daarnaast is de dossiervoering te minimaal geweest. Een weergave van de inhoud van (de vele) telefoongesprekken ontbreekt, slechts incidenteel is het verloop van de therapiesessies vastgelegd, terwijl het mail- SMS- en Skypeverkeer evenmin deugdelijk is vastgelegd.

5.5 De slotsom is dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij ten opzichte van patiënte behoorde te betrachten zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De klacht is dan ook in al haar onderdelen gegrond.

5.6 Omtrent de op te leggen maatregel wordt overwogen dat een zware maatregel op zijn plaats is. Bij dit oordeel heeft naast voormeld gebrek aan professionaliteit een grote rol gespeeld dat verweerder niet in staat is gebleken om zichzelf te redresseren of het bespreekbaar te maken en lang is doorgegaan op de verkeerde weg. Hieraan is pas door ingrijpen van buitenaf een einde aan gekomen. Nu verweerder zichzelf uit het BIG-register heeft laten uitschrijven past nog slechts een verbod tot wederinschrijving als bedoeld in artikel 48 derde lid Wet BIG. Deze maatregel zal worden opgelegd.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het beroep

4.1 In beroep erkent de psychiater dat hij fouten heeft gemaakt. Zijn beroep richt zich dan ook niet tegen hetgeen het Regionaal Tuchtcollege omtrent de klachten heeft overwogen en beslist, maar enkel tegen de zwaarte van de aan hem opgelegde maatregel. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege hem een lichtere maatregel op te leggen.

4.2 Klager heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan de psychiater, gelet op het feit dat hij

zichzelf uit het BIG-register heeft laten uitschrijven, een verbod tot wederinschrijving als bedoeld in artikel 48 lid 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg opgelegd. In het licht van eerdere jurisprudentie en gelet op de feiten zoals die in de onderhavige zaak zijn komen vast te staan, waarbij niet kan worden vastgesteld of er sprake is geweest van intiem seksueel contact, acht het Centraal Tuchtcollege de maatregel van doorhaling, waarmee dit verbod tot wederinschrijving gelijk te stellen valt, te zwaar. Het Centraal Tuchtcollege zal de bestreden beslissing daarom vernietigen, enkel voor zover daarbij aan de psychiater een verbod tot wederinschrijving is opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van een jaar passend en zal de daarmee gelijk te stellen maatregel van een verbod tot wederinschrijving in het BIG-register voor de duur van een jaar opleggen.

4.4 Om redenen aan het algemeen belang ontleend gelast het Centraal Tuchtcollege de publicatie van deze uitspraak.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover de psychiater daarbij het recht tot wederinschrijving in het BIG-register is ontzegd;

legt aan de psychiater de maatregel op van ontzegging van het recht om wederom in het BIG-register te worden ingeschreven voor de duur van een jaar;

bepaalt dat de maatregel aanvangt op de dag van deze uitspraak.

bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aan­geboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact en De Psychiater met het verzoek tot plaatsing.

Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter; mr. L.F. Gerretsen-Visser en prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. I.A. de Boer, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris.

Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2018.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.