ECLI:NL:TGDKG:2018:91 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/622387 / DW RK 66.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:91
Datum uitspraak: 31-08-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/622387 / DW RK 66.2017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht bestaat uit meerdere onderdelen. Het exploot waarmee het vonnis is betekend is onjuist gedateerd. Er is geen proces-verbaal opgemaakt van de ontruiming. De na de ontruiming opgeslagen goederen zijn vernietigd en een teveel ingehouden bedrag is veel te laat terugbetaald. De kamer acht alleen de laatste klacht gegrond. Daarvoor wordt de maatregel van berisping opgelegd. De overige klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 augustus 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/622387 / DW RK 66.2017 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 20 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 9 februari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij brief van 1 juli 2018 heeft klager om aanhouding van de behandeling verzocht, welk verzoek op 3 juli 2018 is afgewezen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 3 juli 2018 medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2018. Partijen zijn niet verschenen. De uitspraak is bepaald op 31 augustus 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij vonnis van de kantonrechter van 20 november 2015 is klager veroordeeld tot betaling van achterstallige huur en is hij in de proceskosten veroordeeld. Voor het geval klager de achterstallige huur niet zou voldoen, is de huurovereenkomst ontbonden en is klager tot ontruiming veroordeeld.

b)     Het vonnis is op 30 december 2015 aan klager betekend en klager is de ontruiming aangezegd tegen 5 januari 2016.

c)     De ontruiming heeft plaatsgevonden op 5 januari 2016. Van de ontruiming is een proces-verbaal opgemaakt.

d)     Bij e-mail van 17 mei 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld geen informatie te hebben ontvangen omtrent de opgeslagen huisraad en daarbij heeft hij verzocht het meest noodzakelijke aan klager beschikbaar te stellen.

e)     Bij e-mail van 19 mei 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder de e-mail van klager beantwoord.

f)      Op 26 mei 2016 is ten laste van klager beslag gelegd onder de ABN Amro bank op de rekening van klager.

g)     Bij brief van 3 juni 2016 heeft klager samengevat bezwaar gemaakt tegen het gelegde beslag en hij heeft daarbij verzocht het beslag op te heffen. In reactie daarop heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat het beslag pas kan worden opgeheven nadat de bank een verklaring heeft gedaan.

h)     Bij brief van 27 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de advocaat van klager medegedeeld dat de beslagvrije voet opnieuw was berekend en dat een bedrag van € 535,14 zou worden geretourneerd.

i)       Bij brieven van 1 en 12 december 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij toegezegde bedrag nog niet had ontvangen.

j)       Bij brief van 14 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager bericht dat het toegezegde bedrag per abuis nog niet was terugbetaald en dat dit alsnog zou worden gedaan.

2. De klacht

2.1 Klager beklaagt zich erover dat het exploot waarmee het vonnis is betekend onjuist is gedateerd. Hierdoor is bij klager verwarring ontstaan. Klager had in vijf jaar geen enkel inkomen en er was geen geld om het pand zelf te ontruimen en de goederen op te slaan.

2.2 Klager klaagt er verder over dat er geen proces-verbaal is opgemaakt van de ontruiming, althans dit proces-verbaal is door klager nooit ontvangen.

2.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder voorts dat hem eerst op 19 mei 2016 is gebleken dat de goederen waren vernietigd. Volgens de gerechtsdeurwaarder had klager binnen drie maanden contact moeten opnemen om een afspraak te maken om de goederen op te halen. Dat was niet mogelijk omdat klager op straat heeft geleefd en geen internet had.

2.4 Klager klaagt er ook over dat er op 26 mei 2016 beslag is gelegd op zijn bankrekening waardoor zijn bestaansminimum werd aangetast. Eerst op 27 oktober 2016 ontving zijn advocaat een brief waarin een nieuwe beslagvrije voet werd vastgesteld. In die brief heeft de gerechtsdeurwaarder ook gezegd dat een bedrag van € 535,14 zou worden geretourneerd. Dat is eerst gedaan nadat klager de gerechtsdeurwaarder hieraan bij brieven van 1 en 12 december 2016 had herinnerd. Het te veel ingehouden bedrag is in december 2016 eindelijk terug betaald.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De gerechtsdeurwaarder heeft erkend dat in het exploot waarmee het vonnis is betekend en de ontruiming is aangezegd, als datering abusievelijk 30 december 2016 stond vermeld in plaats van 30 december 2015. Het is vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie dat het enkel maken van een fout of een vergissing nog niet betekent dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Of een vergissing of fout tuchtrechtelijk laakbaar is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer van belang kan zijn of sprake is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Naar het oordeel van de kamer doen dergelijke bijzondere omstandigheden zich in het onderhavige geval niet voor.

4.3 Welke verwarring precies bij klager is ontstaan, is de kamer niet duidelijk. Klager is in de procedure bij de kantonrechter verschenen en het vonnis is in persoon aan klager betekend. De ontruimingsdatum stond in het exploot vermeld. Klager wist dus dat hij zou worden ontruimd. De moeilijke omstandigheden waarin klager verkeerde doen hieraan niet af. Klachtonderdeel 2.1 dient ongegrond te worden verklaard.

4.4 Dat geen proces-verbaal is opgemaakt van de ontruiming is door de gerechtsdeurwaarder weerlegd door het bij zijn verweer overgelegde proces-verbaal. Klachtonderdeel 2.2. is eveneens ongegrond.

4.5 Bij een ontruiming van een woning geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet voorgeschreven taak. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen. De ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Bij een ontruiming is klager als eigenaar van de inboedel de eerst aangewezen persoon om voor tijdige ontruiming en afvoer van de inboedel zorg te dragen. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van klager om voor hem waardevolle zaken veilig te stellen. Klager heeft dat niet gedaan, hoewel hij was gewaarschuwd. De goederen van klager zijn afgevoerd, opgeslagen en vervolgens na dertien weken (een aan artikel 5:30 AWB ontleende termijn) vernietigd. Volgens de gerechtsdeurwaarder is de inboedel uit de woning van klager door het assisterende verhuisbedrijf opgeslagen. Wie verantwoordelijk kan worden gehouden voor de vernietiging van die goederen, kan bij gebreke aan onderliggende stukken, door de kamer niet worden vastgesteld. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder enige bemoeienis heeft gehad met vernietiging van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. Ook klachtonderdeel 2.3 dient ongegrond te worden verklaard.

4.6 De kamer stelt ten aanzien van klachtonderdeel 2.4 voorop dat aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling geen beslagvrije voet is verbonden, zodat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet. Onder omstandigheden moet toch een beslagvrije voet worden vastgesteld. Dat is het geval waarin een klager kan aantonen dat de bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan.

4.7 In de onderhavige zaak kan noch uit de stukken noch uit de stellingen van partijen worden vastgesteld wanneer klager middels stukken heeft aangetoond dat hij door het beslag in zijn bestaansminimum werd bedreigd. Wel staat vast dat de beslagvrije voet op 27 oktober 2018 opnieuw is vastgesteld en is toegezegd dat een bedrag zou worden terugbetaald. Dat is echter pas gedaan nadat klager een paar maal had geklaagd over het uitblijven van die terugbetaling. Door in dit geval niet onverwijld over te gaan tot terugbetaling van hetgeen teveel was ingehouden onder het beslag en dat eerst te doen nadat klager daar herhaaldelijk om had verzocht, heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.   

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht het passend en geboden voor het gegrond verklaarde deel van de klacht na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel 2.4 gegrond voor zover het betreft de te late terugbetaling van het onder het beslag te veel ingehouden bedrag;

-       legt de gerechtsdeurwaarder daarvoor de maatregel van berisping op.

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend voorzitter, mr. C.W. Inden en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 augustus 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.