ECLI:NL:TGDKG:2018:8 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/627388 / DW RK 17/419
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-01-2018 |
Datum publicatie: | 28-02-2018 |
Zaaknummer(s): | C/13/627388 / DW RK 17/419 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 16 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 april 2017 met zaaknummer C/13/611404 / DW RK 16/706 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/627388 / DW RK 17/419 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij e-mail van 4 juli 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij brief met bijlagen ingekomen op 11 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 4 april 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 april 2017. Bij brief ingekomen op 18 april 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brieven van 1 en 30 november 2017 hebben de gerechtsdeurwaarder en klager medegedeeld niet ter zitting aanwezig te zullen zijn. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 5 december 2017 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 16 januari 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager heeft in de oorspronkelijke klacht samengevat aangevoerd dat hij begin 2011 is veroordeeld tot betaling van een schuld. Kort daarop ontving hij van de gerechtsdeurwaarder een verzoek om opgave van zijn inkomsten, welke klager schriftelijk heeft gegeven. Pas einde 2012 werd klager bekend met het begrip beslagvrije voet. Hij heeft de gerechtsdeurwaarder daarover aangeschreven, maar kreeg daarop het antwoord dat de gerechtsdeurwaarder vrij was de beslagvrije voet te bepalen en dat deze ‘juist’ was vastgesteld. Wat klager niet kreeg te horen was de hoogte van de beslagvrije voet en op welke basis deze was vastgesteld. Op 22 maart 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarder aangeschreven, maar kreeg daarop geen antwoord. Klager heeft toen met behulp van derden overzichten samengesteld van de beslagvrije voet in de voorbije jaren tot nu toe. Bij brief met bijlagen van 6 mei 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarder per aangetekend schrijven laten weten dat de beslagvrije voet op onjuiste wijze was gehanteerd en dat klager aanpassing van de beslagvrije voet wenste voor het lopende jaar en teruggave van het in voorgaande jaren onrechtmatig geïnde bedrag. Daarop kwam als antwoord een verzoek om bewijsstukken. Wat de terugwerkende kracht betrof deelde de gerechtsdeurwaarder mede dat dit niet mogelijk was. Het verzoek om terugwerkende kracht zou klager moeten doen aan de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Klager heeft geen relatie met de opdrachtgever maar met de gerechtsdeurwaarder. Het kan niet zo zijn dat onrechtmatig verkregen gelden niet hoeven te worden terugbetaald.
De rechtbank Maastricht heeft dit argument in een andere rechtszaak tegen een gerechtsdeurwaarder als een niet geldend argument van de hand gewezen. Klager kreeg ook wéér geen antwoord op de vraag hoe de beslagvrije voet is berekend, de hoogte daarvan, noch enige info over het totaal geïnde bedrag en de hoogte van de schuld.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat op grond van de wet (art. 475d, lid 7 Rv) de beslaglegger, zodra de schuldenaar gegevens aanlevert om de beslagvrije voet aan te passen, de beslagvrije voet dient aan te passen. Op grond van de (nadere) toelichting op de wet (Kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41) geldt de terugwerkende kracht ook in gevallen dat de beslagvrije voet van aanvang af niet juist is vastgesteld door onbekendheid bij de gerechtsdeurwaarder. Als deze onbekendheid evenwel te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene, bestaat voor een wijziging met terugwerkende kracht geen aanleiding.
5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de beslagvrije voet eerst op de juiste manier kan worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder de beschikking heeft over de door hem gevraagde bewijsstukken. De beslagvrije voet wordt namelijk berekend aan de hand van de wettelijke bepalingen en de door klager overgelegde bewijsstukken. Net zoals dat is gebeurd naar aanleiding van de in 2011 door klager overgelegde gegevens. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 20 mei 2016 om die stukken gevraagd. Van eerdere verzoeken om aanpassing van de beslagvrije voet is niet gebleken. Klager stelt wel de gerechtsdeurwaarder in 2013 over de beslagvrije voet te hebben aangeschreven, maar een brief waar dat uit blijkt is niet overgelegd. Bovendien kan daarover na meer dan drie jaar niet meer worden geklaagd. Klager kan niet volstaan met de mededeling in zijn klacht dat de gerechtsdeurwaarder sommige gegevens al had of kon lezen in andere stukken. De door klager genoemde stukken zijn immers (deels) sterk verouderd. Voor aanpassing van de beslagvrije voet gaat het om recente gegevens. De onbekendheid met de juiste gegevens komt voor rekening van klager en van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.
5.3 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de vraag naar hoe de beslagvrije voet is berekend, de hoogte daarvan, informatie over het totaal geïnde bedrag en de hoogte van de schuld, niet in de brief van 6 mei 2016 van klager valt te lezen.
5.4 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat gelden die de gerechtsdeurwaarder niet meer onder zich heeft (hij is verplicht ontvangen gelden zo spoedig mogelijk af te dragen) niet door hem kunnen worden terugbetaald. Vaste tuchtrechtelijke rechtspraak is dan ook dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat gelden die al aan de opdrachtgever zijn doorbetaald niet meer kunnen worden terugbetaald.
6. De gronden van het verzet
In verzet heeft klager –voor zover voor de beoordeling van belang- aangevoerd dat de vraag of de in 4.4 genoemde verjaringstermijn van drie jaren terecht is, in het midden kan worden gelaten omdat klager de gerechtsdeurwaarder reeds in mei 2016 heeft aangesproken en de verjaringstermijn toen nauwelijks verlopen was. De gerechtsdeurwaarder kon weten dat de pensioenen niet omhoog gingen en er was dus geen enkele reden om maar steeds méér in te gaan houden. Ook heeft de gerechtsdeurwaarder tegen de regels in zijn jaarlijkse belastingteruggave geïncasseerd. Om klager voor terugbetaling te verwijzen naar de opdrachtgever is de tactiek van de ontwijking. Er bestaat daarnaast jurisprudentie die terugbetaling wel degelijk mogelijk maakt. De beslissing is een schoolvoorbeeld van de slager die zijn eigen vlees keurt. Opvallend is ook het veelvuldig gebruikte woord ‘tuchtrechterlijk’. In Nederland is iedereen voor de wet gelijk. Dat principe geldt ook voor een gerechtsdeurwaarder. Klager voelt zich niet serieus genomen in zijn klacht.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt de door klager genoemde verjaringstermijn is opgenomen in artikel 37 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Die termijn deed voor de beoordeling van de klacht echter niet ter zake omdat de klacht door de voorzitter niet is afgedaan op overschrijding van de verjaringstermijn, maar op het ontbreken van door klager te verstrekken recente (inkomens)gegevens. Wel kan bij klager de indruk zijn ontstaan dat de gerechtsdeurwaarder niet goed heeft gekeken naar de door hem aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden gegevens. Uit de door de gerechtsdeurwaarder bij het verweer overgelegde brief van klager van 6 mei 2016 blijkt immers dat sommige gegevens al bekend waren en sommige in de brief van 20 mei 2016 verzochte gegevens dus overbodig waren. Dit laat overigens onverlet dat sommige gegevens verouderd kunnen zijn, dan wel dat sommige gegevens niet meegezonden zijn en er dus nog aanvullende informatie nodig is.
7.2. Welke regels door de gerechtsdeurwaarder zijn geschonden door de jaarlijkse belastingteruggave van klager te incasseren wordt door klager niet onderbouwd.
7.3. De voorzitter heeft terecht overwogen dat volgens vaste tuchtrechtelijke rechtspraak (van het gerechtshof Amsterdam: toevoeging kamer: ECLI:NL:GHAMS:2016:4548) het niet tuchtrechtelijk laakbaar is dat gelden die door de gerechtsdeurwaarder reeds (te goeder trouw: toevoeging kamer) aan de opdrachtgever zijn doorbetaald, niet meer worden terugbetaald. Dat er andere civielrechtelijke rechtspraak op dit punt bestaat is de kamer bekend maar in tuchtrechtelijke procedure wordt een ander (juridisch) kader en worden andere maatstaven gehanteerd dan de maatstaven die in een civielrechtelijke procedure moeten worden aangehouden. Om die redenen staan uitspraken van de tuchtrechter soms haaks op die van de civiele rechter.
7.4. Dat de term “tuchtrechtelijk” regelmatig valt, is eenvoudigweg gelegen in het feit dat het toetsingskader waarbinnen de kamer de vraag dient te beantwoorden of de gerechtsdeurwaarder gehandeld heeft ‘strijd met de tuchtrechtelijke norm als vermeld in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet’ is.
7.5. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf toegepast. De tegen de beslissing van de voorzitter door klager in verzet aangevoerde gronden leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond;
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A.E. de Vos en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.