ECLI:NL:TGDKG:2018:78 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/638148 / DW RK 17/1154

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:78
Datum uitspraak: 03-07-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/638148 / DW RK 17/1154
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De klacht betreft het nalaten de vordering te toetsen op rechtmatigheid, dagvaarden terwijl de vordering al was voldaan, het vorderen van niet opeisbare bedragen, een vonnis van een niet onafhankelijke rechter, een uitspraak op een niet geplande zittingsdatum, intimidatie en teveel in rekening gebrachte kosten. De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM  

Beslissing van 3 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 november 2017 met zaaknummer C/13/625099 DW RK 17/233 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/638148 / DW RK 17/1154 ingesteld door:

[     ] en [     ],

beiden wonende te [     ],

klagers,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 6 maart 2017, hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 31 maart 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 7 november 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 november 2017. Bij e-mail van 20 november 2017 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018 alwaar klager sub 1 en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 3 juli 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

De Kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de Kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klagers beklagen zich er samengevat over dat:

a: de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten de vordering op rechtmatigheid te toetsen;

b: de gerechtsdeurwaarder klagers heeft gedagvaard, terwijl zij de vordering vóór de gegeven betalingstermijn hebben betaald;

c: de gerechtsdeurwaarder beweert dat hij de door klagers betaalde bedragen na het uitbrengen van de dagvaarding heeft ontvangen;

d: de gerechtsdeurwaarder niet opeisbare bedragen eist, nu de vordering betrekking heeft op een voorgestelde huurverhoging en deze verhoging pas geldt als de huurcommissie een eventueel bezwaar afwijst;

e: het vonnis niet door een onafhankelijke rechter is uitgesproken;

f: de rechter een vonnis heeft uitgesproken op een zittingsdatum die niet gepland stond voor hun zaak;

g: de gerechtsdeurwaarder op intimiderende wijze een bezoek aan hen heeft gebracht, terwijl reeds aan het vonnis was voldaan;

h: zij om beslag te voorkomen nog meer moeten betalen en niet duidelijk is op welke wijze de gerechtsdeurwaarder gerechtigd is de in rekening gebrachte kosten in rekening te brengen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft overwogen dat klagers niet hebben gespecificeerd op welk dossier hun klacht betrekking heeft. De voorzitter houdt het erop dat de klacht ziet op het dossier ter zake een huurachterstand over de periode van juli 2015 tot en met november 2015, nu klagers in hun klacht tevens klagen over een vonnis van kantonrechter [     ], welke rechter over de huurachterstand in genoemde periode heeft geoordeeld.

5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder in zijn verweerschrift uitdrukkelijk ontkent dat hij te incasseren vorderingen niet op rechtmatigheid toetst. De voorzitter ziet geen aanleiding om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarder te twijfelen. Nu klager het tegendeel niet heeft onderbouwd dient de klacht als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder klagers bij brieven van 8, 16 en 26 oktober 2015 heeft verzocht tot betaling van achterstallige huur over te gaan. Bij brief van 26 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat indien de betaling niet uiterlijk op 30 oktober 2015 is voldaan, hij tot dagvaarding zal overgaan. Omdat (tijdige) betaling is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder klagers bij exploot van 17 november 2015 gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te [     ] tegen 26 november 2015. Klagers hebben niet aangetoond dat zij de achterstallige huurachterstand voor 30 oktober 2015 volledig hebben voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door klagers te dagvaarden.

5.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder klagers bij brief van 26 oktober 2015 heeft gesommeerd uiterlijk voor 30 oktober 2015 een bedrag van € 713,55 te voldoen. Klagers hebben niet met stukken aangetoond dit bedrag voor het uitbrengen van de dagvaarding te hebben betaald. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.5 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat klagers eerst op

3 november 2015 bezwaar tegen de huurverhoging per 1 juli 2015 hebben ingediend. Dit bezwaar is bij uitspraak van de voorzitter van de Huurcommissie van 6 januari 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet tijdig, te weten voor de gestelde termijn van 1 november 2015, is ingediend. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e heeft de voorzitter vastgesteld dat klagers bij vonnis van 21 april 2016, gevolgd door een zogenaamd verbetervonnis van 26 mei 2016, door de kantonrechter te [     ], zijn veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is gewezen door kantonrechter [     ]. De kantonrechter heeft weliswaar dezelfde achternaam als de gerechtsdeurwaarder, maar niet gebleken noch aannemelijk is gemaakt dat sprake is van enige band en/of verhouding met elkaar dan wel dat sprake is van een familierelatie. De stelling van klagers dat indien een onafhankelijke rechter uitspraak zou hebben gedaan het vonnis zeer waarschijnlijk niet in het voordeel van de gerechtsdeurwaarder zou zijn uitgevallen stuit hierop af.

5.7 Ten aanzien van klachtonderdeel f  heeft de voorzitter overwogen dat vonnis is gewezen, nadat klagers zijn gedagvaard en partijen gelegenheid is geboden voor het inbrengen van conclusies van antwoord, repliek en dupliek met producties. Gelet op voorgaande kan niet gezegd worden dat klagers er niet van op de hoogte waren dat vonnis zou worden gewezen. De klacht stuit hierop af.

5.8 Ten aanzien van klachtonderdeel g heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder klagers bij brief van 1 juni 2016 in de gelegenheid heeft gesteld om uiterlijk voor 8 juni 2016 aan het vonnis van 21 april 2016 en verbetervonnis van 26 mei 2016 te voldoen. In de brief is aangegeven dat bij gebreke van tijdige betaling tot betekening van de vonnissen zal worden overgegaan en het doen van beslagmaatregelen. Omdat betaling is uitgebleven heeft de gerechtsdeurwaarder de genoemde vonnissen bij exploot van 15 juni 2016 aan klagers betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens bij brief van 29 juni 2016 beslag roerende zaken aangekondigd tegen 13 juli 2016. Niet gebleken is dat klagers het totaal verschuldigde hebben voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag op de roerende zaken van klager te leggen. Indien klagers het niet eens zijn met de tenuitvoerlegging van het vonnis dienen zij een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

5.9 Ten aanzien van klachtonderdeel h heeft de voorzitter overwogen dat de door de gerechtsdeurwaarder gehanteerde executiekosten bestaan uit vaste bedragen. Niet gebleken is dat de door de gerechtsdeurwaarder in rekening gebrachte kosten niet zijn berekend conform de daarvoor geldende regelingen. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgelegde producties worden opgemaakt.

6. De gronden van het verzet

In verzet hebben klagers overwegend gronden aangevoerd die neerkomen op inhoudelijke bezwaren tegen de door de verhuurder van klagers bij dagvaarding van 17 november 2015 tegen hen ingestelde vordering betreffen. Aangezien het tuchtrecht niet bedoeld is om dergelijke bezwaren tegen een vordering te toetsen, wordt volstaan met vermelding hiervan. De overige gronden betreffen bezwaar tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 april 2016.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. De gronden van het verzet bestaan uit materiële bezwaren tegen de door de gerechtsdeurwaarder namens de verhuurder van klagers tegen hen uitgebrachte dagvaarding. Met hun bezwaren miskennen klagers dat het niet aan de gerechtsdeurwaarder is om de materiële vordering te toetsen op rechtmatigheid. Dat is ter beoordeling van de rechter aan wie de vordering wordt voorgelegd. De rechter heeft op 21 april 2016 vonnis gewezen. De Kamer is niet bevoegd om de inhoudelijke bezwaren van klagers tegen die vordering in het kader van een tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht opnieuw te beoordelen. Ten aanzien van de gronden gericht tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis is de Kamer het eens met hetgeen de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel h heeft overwogen.

7.2 Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer dan ook niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klagers aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.