ECLI:NL:TGDKG:2018:75 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/620354 / DW RK 1337.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:75
Datum uitspraak: 03-07-2018
Datum publicatie: 31-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/620354 / DW RK 1337.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht gaat over de bejegening, een executie zonder rechtsgeldige titel, de hoogte van de gevorderde alimentatie en het feit dat door de wijze van aanpak de relatie tussen klager en zijn dochter onder druk is komen te staan en is verslechterd. De kamer verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 juli 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/620354 / DW RK 1337.2016 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 13 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Zowel klager als de gerechtsdeurwaarder hebben medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 mei 2018 alwaar als aangekondigd niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 3 juli 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij beschikking van 8 juni 2009 van de rechtbank [     ] is de echtscheiding tussen klager en zijn ex-vrouw uitgesproken en is bepaald dat de inhoud van het convenant met ouderschapsplan van 17 april 2009 deel uitmaakt van de beschikking.

b)     Op of omstreeks 11 augustus 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een alimentatieoverzicht aan klager verzonden, waaruit blijkt wat klager verschuldigd was.

c)     Op 11 augustus 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de beschikking van 8 juni 2009 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

d)     Omdat betaling achterwege is gebleven heeft de gerechtsdeurwaarder op

17 augustus 2015 beslag gelegd onder notaris [     ] en [     ] ten laste van klager, omdat er geld zou vrijkomen in verband met het passeren van een onroerende zaak. Dit beslag is op diezelfde dag aan klager betekend.

e)     Na ontvangst van gelden door de notaris heeft klager de bijdrage voor de maand september 2015 onbetaald gelaten, waarop de gerechtsdeurwaarder hem bij brief van 16 september 2015 heeft verzocht om alsnog tot betaling over te gaan.

f)      Op 8 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder de uitkeringsinstantie ten laste van klager gelegd. Dit beslag is op diezelfde datum aan klager betekend.

g)     Op 3 juni 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd onder de werkgever van klager.

h)     Bij e-mail van 15 juni 2016 heeft de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd aangegeven dat er ten onrechte loonbeslag is gelegd ten laste van klager en heeft hij de gerechtsdeurwaarder gesommeerd het beslag op te heffen.

i)      Bij e-mail van 16 juni 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op de e-mail van de advocaat van klager van 15 juni 2016 gereageerd, waarop de advocaat van klager bij e-mail van 23 juni 2016 heeft gereageerd.

j)      De gerechtsdeurwaarder heeft het dossier van klager op 27 juni 2016 gesloten, nadat het restantbedrag door de werkgever van klager was voldaan.

k)     Bij brief van 2 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager gesommeerd de (nieuwe) openstaande vordering voor 6 september 2016 te betalen.

l)      Bij brief van 7 september 2016 heeft de advocaat van klager aangegeven dat klager bereid is een bijdrage in de kosten van zijn dochter te leveren, maar dat de hoogte van de bijdrage nog niet is vastgesteld, conform het convenant onder 1.9. Hierbij is tevens aangegeven dat niet aan de overige twee voorwaarden, als genoemd in het convenant onder 1.9, is voldaan.

m)   Bij brief van 12 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat klager geen voorstel voor het opnieuw vaststellen van de bijdrage heeft gedaan.

n)     Bij brief van 15 september 2016 heeft de advocaat van klager op de brief van de gerechtsdeurwaarder van 12 september 2016 gereageerd en tevens verzocht om gegevens ten aanzien van de huidige situatie van de dochter van klager, teneinde vast te kunnen stellen of en zo ja, hoeveel klager als bijdrage dient te betalen.

o)     Op 8 november 2016 heeft de dochter van klager aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat ze de zaak onderling met klager heeft opgelost, waarna de gerechtsdeurwaarder het dossier op 9 november 2016 heeft afgewikkeld.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat deze hem op een botte, respectloze wijze heeft bejegend. Klager heeft daartoe van zijn kant geen aanleiding gegeven. Hij heeft zich kalm en correct gedragen en heeft geprobeerd de gerechtsdeurwaarder uit te leggen wat de situatie was. Daar had zij echter niets mee te maken “betalen zul je!” was haar reactie. Klager voelde zich geïntimideerd en grof en kleinerend bejegend. De gerechtsdeurwaarder was onnodig kwetsend. Klager is van mening dat een gerechtsdeurwaarder iemand op wie een incasso wordt gepleegd niet op die manier behoort te bejegenen.

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat zij tot executie en beslaglegging is overgegaan en daarmee kosten heeft gemaakt zonder dat daarvoor een rechtsgeldige titel aanwezig was. De gerechtsdeurwaarder wist dit, althans behoorde het te weten. De gerechtsdeurwaarder is daarmee doorgegaan ondanks de informatie die zij daarover van de advocaat van klager had gekregen en ondanks het feit dat zij op basis van haar eigen stukken ook zelf kon vaststellen dat zij verkeerd bezig was. Op basis van de echtscheidingsbeschikking met het daarbij gevoegde convenant is tot executie en beslaglegging overgegaan, terwijl de beschikking met dat convenant helemaal niet zien op de periode waarover door de gerechtsdeurwaarder de beschikking executeert. De gerechtsdeurwaarder heeft een eigen verantwoording in deze en die heeft zij niet genomen.

2.3 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder verder dat de hoogte van de gevorderde alimentatie onjuist was. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder expliciet en concreet geïnformeerd dat zijn dochter over de periode van 1 november 2012 tot 31 augustus 2013 bij klager woonachtig was en klager over die periode alle kosten van haar heeft gedragen. Over die periode van 9 maanden behoefde klager dus geen alimentatie te betalen, maar ook dat werd in eerste instantie door de gerechtsdeurwaarder naast zich neergelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft eerst beslag gelegd onder het UWV. Nadat klager weer werk had gevonden en hij, zij het onder protest, bereid was de alimentatie vrijwillig te betalen, werd klager bij zijn nieuwe werkgever alweer direct geconfronteerd met een loonbeslag. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder eerst had moeten nagaan of hij bereid was die gevorderde alimentatie alsnog vrijwillig te betalen.

2.4 Nadat de beweerdelijke achterstand in alimentatie was ingelopen, is het beslag opgeheven. Omdat er nog steeds geen nieuwe bijdrage is vastgesteld zoals het convenant dat voorschrijft, heeft klager geen betalingen meer aan zijn dochter gedaan. Vervolgens is klager op 2 september 2016 opnieuw door de gerechtsdeurwaarder aangeschreven met de dreiging wederom tot beslaglegging over te gaan als klager niet betaalt. Na een briefwisseling met zijn advocaat is het de gerechtsdeurwaarder gaan dagen en is het dossier gesloten. Door de manier waarop de gerechtsdeurwaarder de zaak heeft opgepakt is de verhouding tussen klager en zijn dochter onder druk komen te staan en erg verslechterd. Zijn dochter is door de gerechtsdeurwaarder bevestigd in haar verkeerde beeld dat hij weigerachtig zou zijn om te betalen. Dat rekent klager de gerechtsdeurwaarder aan.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig zal hierna op dat verweer worden ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1. waarin klager stelt bot, intimiderend kleinerend en kwetsend te zijn bejegend, overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft het gestelde met betrekking tot deze manier van bejegenen uitdrukkelijk ontkend. De gerechtsdeurwaarder stelt met name de door klager gewraakte woorden niet te hebben geuit. Voor zover klager haar optreden zo heeft ervaren betreurt de gerechtsdeurwaarder dit. Nu het hier twee tegenstrijdige standpunten betreft en klager de bejegeningsklacht niet verder nader heeft onderbouwd – uit de door klager overgelegde correspondentie blijkt niet van enige onheuse bejegening door de gerechtsdeurwaarder – kan klachtwaardig handelen op dit punt niet worden vastgesteld. Dit klachtonderdeel treft geen doel.

4.3 Naar de kamer begrijpt betreft klachtonderdeel 2.2 het innen van de (studie)bijdrage als bedoeld in artikel 1.9 van het tot de beschikking behorende convenant nadat zijn dochter meerderjarig was geworden. De kamer beschikt niet over de exploten waarbij de beslagen zijn gelegd. Ten aanzien van het gelegde beslag onder de notaris stelt de gerechtsdeurwaarder dat een bedrag van € 2.904,14 door de notaris is voldaan. Uit het overzicht van de te betalen bedragen dat door de gerechtsdeurwaarder als bijlage 2 bij haar verweer is overgelegd volgt dat er aan levensonderhoud een te betalen bedrag van € 2.534,35 openstond. Daarnaast stond er aan levensonderhoud nog een bedrag van € 148,17 open waarvoor klager bij brief van 16 september 2015 door de gerechtsdeurwaarder is aangeschreven en waarvoor op 8 oktober 2015 (mede) beslag is gelegd onder het UWV. Hieruit volgt dat er op 3 juni 2016 nog een door klager te betalen bedrag openstond zodat niet kan worden gezegd de gerechtsdeurwaarder heeft geëxecuteerd zonder rechtsgeldige titel. Dat in het beslag per abuis de termijn van juni 2016 was opgenomen berust op een vergissing die niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Het lag naar het oordeel van de kamer ook op de weg van klager om, nadat zijn uitkering was beëindigd en hij een nieuwe baan had gekregen, de gerechtsdeurwaarder te benaderen indien hij het restant van de vordering vrijwillig had willen voldoen. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.4 Dat klager de gerechtsdeurwaarder expliciet en concreet heeft geïnformeerd dat zijn dochter over de periode van 1 november 2012 tot 31 augustus 2013 bij klager woonachtig was en klager over die periode alle kosten van haar heeft gedragen, blijkt niet uit de door klager overgelegde stukken. Althans niet uit stukken van vóór 15 juni 2016. Eerst in de e-mail van 15 juni 2016 van de advocaat van klager wordt daarvan melding gemaakt. Nadat de gerechtsdeurwaarder dit bij haar opdrachtgever had geverifieerd heeft de gerechtsdeurwaarder dit gecorrigeerd en een bedrag in mindering gebracht op de vordering.

4.5 Dat de gerechtsdeurwaarder klager nadien nog een aantal malen heeft aangeschreven tot betaling van studiekosten acht de Kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.6 Dat door de manier waarop gerechtsdeurwaarder de zaak heeft aangepakt de verhouding tussen klager en zij dochter is verslechterd volgt niet uit de stukken en kan ook overigens in het kader van het tuchtrecht niet worden vastgesteld. Het betreft de wijze waarop dit door klager zo is ervaren waarvoor het tuchtrecht geen remedie biedt.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.