ECLI:NL:TGDKG:2018:71 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/625771 / DW RK 17/299

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:71
Datum uitspraak: 02-05-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/625771 / DW RK 17/299
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het toepassen van de beslagvrije voet en het over een bepaalde periode teveel inhouden van geld. De voorzitter heeft de klacht deels als zijnde kennelijk niet-ontvankelijk en deels als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM   FK

Beslissing van 2 mei 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 7 maart 2017 met zaaknummer C/13/610778 DW RK 16/654 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625771 / DW RK 17/299 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 juni 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief ingekomen op 26 juli 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 7 maart 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 7 maart 2017. Bij e-mail, ingekomen op 20 maart 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail van 10 april 2017 heeft klager nog een e-mail van de gerechtsdeurwaarder overgelegd. Bij brief ingekomen op 27 februari 2018 heeft de gerechtsdeurwaarder op het verzet gereageerd en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 maart 2018 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 2 mei 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder:

a)     de voor klager geldende beslagvrije voet niet met terugwerkende kracht over de maand mei 2014 heeft toegepast;

b)     op onrechtmatige wijze een bedrag van € 207,20 heeft ingehouden over de periode mei 2014 tot en met mei 2015;

c)     geen beslagvrije voet heeft toegepast bij het beslag op de zorgtoeslag van klager;

d)     valse beweringen heeft gedaan aan derden welke beweringen door de politie en het OM zijn tegengesproken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klager met betrekking tot klachtonderdelen c en d eerder heeft geklaagd over deze gerechtsdeurwaarder. Deze klachtonderdelen zijn door de voorzitter van de Kamer bij beschikkingen van 30 juli 2015 en 24 november 2015 ongegrond verklaard (zaaknummers respectievelijk 648.2015 en 392.2015). Bij beslissingen op verzet is het verzet van klager tegen de beschikkingen van de voorzitter ongegrond verklaard (zaaknummers respectievelijk 1085.2015 en 1179.2015). Klager kan niet tweemaal over hetzelfde klagen en kan evenmin tegen de beslissingen op verzet in beroep gaan.

5.2 Voor zover de onderhavige klacht betrekking heeft op de onderwerpen die in bovengenoemde uitspraken aan de orde zijn geweest, zijn deze niet-ontvankelijk. De voorzitter kan alleen een beslissing geven over onderwerpen waarover niet eerder geklaagd is (klachtonderdelen a en b). De door klager gestelde nieuwe feiten en omstandigheden maken dit niet anders.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat de gerechtsdeurwaarder en klager, gelet op de tussen hen gevoerde correspondentie, met elkaar van mening verschillen over dit onderwerp. De gerechtsdeurwaarder weigert de beslagvrije voet met terugwerkende kracht over de maand mei 2014 toe te passen met een beroep op een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2016:777). In deze uitspraak heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat de Hoge Raad in oktober 2014 duidelijkheid heeft gegeven over de vraag hoe om te gaan met de berekening van de beslagvrije voet bij jaarlijks uitgekeerde vakantiegelden, niet meebrengt dat de gerechtsdeurwaarder in november 2014 verplicht was tot terugbetaling van de geïnde vakantiegelden over (…) 2014. Gelet op de wisselende uitspraken, is het tuchtrechtelijk niet laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder zowel voor als tijdens de procedure bij de Hoge Raad is overgegaan tot inning van de vakantiegelden. Bijzondere omstandigheden die een tuchtrechtelijk verwijt aan de gerechtsdeurwaarder wel zouden rechtvaardigen, zijn niet gesteld of gebleken. Indien klager het niet eens is met het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt, dan ligt het op zijn weg om een executiegeschil bij de voorzieningenrechter aanhangig te maken. Het tuchtrecht is niet de juiste weg.

5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat klager pas op 11 mei 2016 heeft geklaagd over het ingehouden bedrag van € 207,20. Op die dag heeft klager dit bedrag van de gerechtsdeurwaarder teruggeëist. Bij e-mail van 27 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager bericht dat hij het bedrag aan hem zal overmaken. Door de terugbetaling is geen sprake van enige onrechtmatige inhouding en is de kwestie afgedaan.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat hij zich niet kan vinden in de door de voorzitter genomen beslissing. Er is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, en daarnaast zijn zaken onjuist beoordeeld. Het eerste feit dat klager aan de orde stelt, is dat de gerechtsdeurwaarder over maand mei 2014 slechts een halve beslagvrijevoet ten bedrage van € 434,00 aan klager heeft toegekend. Dit terwijl klager per 26 mei 2014 de volledige huurpenningen voor diens woonruimte diende te betalen. Alleen al dat gegeven levert voldoende bewijs op dat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk € 115,00 teveel heeft ingehouden. Het tweede feit is dat de gerechtsdeurwaarder bij herhaling liegt en bedriegt. Hierbij is door klager aantoonbaar gemaakt dat hij wel degelijk een verzoek om toepassing van de beslagvrijevoet had gedaan voor de zorgtoeslag. Zelfs tijdens de klachtbehandeling bij de kamer is dat aantoonbaar gemaakt, waarop de gerechtsdeurwaarder heeft verklaard nooit een dergelijk verzoek in behandeling te hebben gekregen. De gerechtsdeurwaarder neemt het met de waarheid allemaal niet zo nauw, hierdoor is klager tot drie maal toe slachtoffer geworden van een poging tot doodslag. De laatste aanslag vond plaats op 7 maart 2017. Daarbij trachtte de gerechtsdeurwaarder klager in een trappenhuis van de trap af te gooien. Klager deelt mee dat daarover een apart klaagschrift bij de Kamer zal worden ingediend.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. De voorzitter heeft in zijn beslissing de juiste maatstaf toegepast. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing, behoudens dat het hier gaat om een toegevoegd gerechtsdeurwaarder, aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. C.W. Inden en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.