ECLI:NL:TGDKG:2018:68 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/619196 / DW RK 16/1265

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:68
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/619196 / DW RK 16/1265
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het onaangekondigd leggen van beslag, het berekenen van hogere incassokosten; geen rekening houden met de afgesproken rentestop en het niet reageren op e-mailberichten. De kamer acht de eerste twee klachtonderdelen ongegrond. De laatste twee klachtonderdelen worden gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van berisping opgelegd.    

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/619196 / DW RK 16/1265 van:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     [,

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 24 november 2016, heeft klaag-ster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechts-deurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 28 december 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 april 2018. Verschenen is klaagster. De gerechtsdeurwaarder heeft medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met een vordering van de Rijksuniversiteit Utrecht ten laste van klaagster.

b)     Met klaagster is medio 2011 een betalingsregeling overeengekomen tot betaling van een bedrag € 50,00 per maand. Omdat de regeling door klaagster vanaf januari 2014 meermalen niet (tijdig) is nagekomen, is klaagster bij brief van 10 februari 2015 medegedeeld dat de regeling is komen te vervallen.

c)     Na interventie door de dochter van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder de betalingsregeling bij brief van 12 februari 2015 hervat. Omdat de regeling niet stipt werd nagekomen is de regeling alsnog komen te vervallen.

d)     Bij e-mail van 6 augustus 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder, naar aanleiding van een e-mailbericht van de dochter van klaagster van 22 juli 2014, bevestigd dat de opdrachtgever akkoord is gegaan met het doorvoeren van een rentestop.

e)     Bij brief van 23 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het verzoek van klaagster om finale kwijtschelding afgewezen. In deze brief is verder aangegeven dat de gerechtsdeurwaarder ermee instemt om de betalingsregeling te hervatten en dat bij het uitblijven van betaling de termuitvoerlegging van het vonnis zal moeten worden hervat.

f)      Bij brief van 25 juli 2016 is een betalingsregeling met klaagster overeengekomen tot betaling van € 25,00 per maand.

g)     Bij e-mail van 8 augustus 2016 heeft Stichting [     ] namens klaagster aangegeven dat de rente, ondanks toezegging van een rentestop, alsnog doorloopt en is aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om uitleg.

h)     Stichting [     ] heeft haar bij e-mail van 8 augustus 2016 gedane verzoek, bij e-mails van 11 augustus 2016 en 30 september 2016 herhaald.

i)      Vanwege het uitblijven van een reactie door de gerechtsdeurwaarder heeft Stichting [     ] bij e-mail van 19 oktober 2016 een interne klacht ingediend.

j)       Bij brief van 19 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat per abuis de toegezegde rentestop niet is verwerkt en dat de rentestop alsnog met terugwerkende kracht per 1 augustus 2014 werd ingevoerd.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: onaangekondigd beslag heeft gelegd, terwijl zij had verzocht om kwijtschelding van de vordering;

b: hogere incassokosten berekent dan het bedrag dat zij moet betalen;

c: geen rekening houdt met de afgesproken rentestop;

d: niet reageert op haar e-mailberichten.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Op grond van vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De klacht is ingediend tegen gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] (Thans [     ]) te [     ]. In het verweerschrift heeft [     ], gerechtsdeurwaarder van het gerechtsdeurwaarderskantoor [     ] gevestigd te [     ], aangegeven dat de behandeling van het dossier van klaagster onder zijn toezicht en verantwoordelijkheid plaatsvindt. Ter zitting is klaagster ermee akkoord gegaan dat de klacht moet worden geacht te zijn gericht tegen de dossierverantwoordelijke gerechtsdeurwaarder. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel a dat uit de brief van de gerechtsdeurwaarder van 23 december 2015 blijkt dat de opdrachtgever niet akkoord is gegaan met het verzoek van klaagster om finale kwijtschelding. Omdat (tijdige) betaling van de openstaande vordering is uitgebleven is de gerechtsdeurwaarder overgegaan tot het leggen van beslag op het inkomen van klaagster. Op een gerechtsdeurwaarder rust een ministerieplicht indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klaagster slechts opkomen door een executiegeschil te starten bij de gewone civiele rechter tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 De kamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel b dat niet duidelijk is wat klaagster bedoelt met incassokosten. Uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde brief van 19 december 2016 volgt dat de hoofdsom van de titel inclusief de rente berekend tot 1 augustus 2014 in totaal een bedrag van € 5.589,80 bedroeg. Uit dat overzicht volgt ook dat door de gerechtsdeurwaarder gemaakte kosten in totaal een bedrag van € 401,67 bedragen. Dan kan niet worden gezegd dat de kosten hoger zijn dan het bedrag dat klaagster dient te voldoen. De executiekosten (betekening  van het vonnis en het gelegde beslag) bestaan uit vaste bedragen. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Dat laatste is niet gesteld noch kan dit uit de overgelegde producties worden opgemaakt.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de kamer dat nu de gerechtsdeurwaarder heeft erkend de toegezegde rentestop abusievelijk niet in het dossier van klaagster te hebben verwerkt, dit klachtonderdeel gegrond dient te worden verklaard. Fouten van medewerkers komen voor rekening van de gerechtsdeurwaarder.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven en e-mailberichten met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Nu beantwoording van de e-mailberichten ten aanzien van de rentestop zeer lang op zich heeft laten wachten, is ook dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen 2c en 2d gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder hiervoor de maatregel van berisping op;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.