ECLI:NL:TGDKG:2018:65 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/616392 / DW RK 16/1079

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:65
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/616392 / DW RK 16/1079
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft het feit dat het gelegde derdenbeslag niet formeel is aangekondigd, het proces-verbaal niet is betekend op een juist adres, de beslagvrije voet ten onrecht op nihil is gesteld en een brief niet is beantwoord. De kamer acht de klachtonderdelen met betrekking tot het betekenen op een onjuist adres en het niet beantwoorden van de brief gegrond. De andere klachtonderdelen worden ongegrond verklaard. Voor de grond verklaarde klachtonderdelen wordt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/616392 / DW RK 16/1079 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 5 oktober 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. De klacht is aangevuld bij e-mailbericht van 17 oktober 2016. Bij verweerschrift, ingekomen op

3 november 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klachten gereageerd. Bij e-mail van 9 april 2018 heeft klager medegedeeld niet bij de behandeling ter zitting aanwezig te kunnen zijn. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij (verstek)vonnis van 2 november 2006 van de kantonrechter te [     ] is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is op 9 november 2006 aan klager betekend.

b)     Bij (verstek)vonnis van 6 maart 2008 van de kantonrechter te [     ] s klager veroordeeld tot het betalen van proceskosten. Het vonnis is op 11 maart 2008 aan klager betekend.

c)     Op 12 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder getracht executoriaal beslag te leggen op de roerende zaken van klager uit kracht van de vonnissen van 2 november 2006 en 6 maart 2008.

d)     Per 17 april 2015 heeft klager een geheim briefadres.

e)     Op 1 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag onder de belastingdienst gelegd ten laste van klager.

f)      De gerechtsdeurwaarder heeft het van het gelegde beslag opgemaakte proces-verbaal aan klager betekend door achterlating in een gesloten envelop op het oude woonadres van klager.

g)     Bij brief van 20 september 2016 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het beslag onder de belastingdienst en verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Hierop heeft de gerechtsdeurwaarder bij brief van 28 september 2016 gereageerd. Klager heeft hier vervolgens bij brief van 2 oktober 2016 op gereageerd en nogmaals verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet. Op de brief van 2 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder niet gereageerd.

2. De klacht

2.1 Klager heeft op 17 september 2016 van de belastingdienst drie brieven ontvangen met de mededeling dat door de gerechtsdeurwaarder beslag is gelegd op voorlopige teruggaven. Het beslag is niet formeel aangekondigd zoals dit volgens de wet is gesteld. Door het ontbreken van eerdere correspondentie en een aankondiging van beslag weet klager niet op welke vorderingen het beslag betrekking heeft. Evenmin heeft klager de gelegenheid gehad hier op te reageren. In zijn brief van 28 september 2016 geeft de gerechtsdeurwaarder aan niet wettelijk verplicht te zijn het beslag aan te kondigen. Op grond van artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de executant verplicht om binnen 8 dagen na het leggen van het beslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te doen betekenen. De gerechtsdeurwaarder moet bij het betekenen van exploten van te voren altijd in de Basisregistratie personen het adres controleren. Door betekening aan een oud adres is vertrouwelijke informatie bij derden terecht gekomen en is klagers privacy geschonden. Bij brief van 20 september 2016 is het juiste adres doorgegeven. Niettemin wordt op 28 september 2016 wederom een brief gericht aan het oude adres in [     ]. Een adreswijziging doorgeven heeft dan ook geen zin.

2.2 Uit verkregen informatie van de belastingdienst blijkt dat dat de beslaglegger de beslagvrije voet heeft gesteld op € 0,00 netto per maand. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat dit in strijd is met de wet en er derhalve sprake is van ernstig verwijtbaar handelen. In het telefonisch contact is door de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat [     ] de eerste beslaglegger is. [     ] heeft de beslagvrije voet gesteld op een bedrag van € 462,00 per maand. De bewering dat de beslagvrije voet van de eerste beslaglegger is overgenomen, is dan ook niet juist. Ook na de brief van 20 september 2016 weigert de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet aan te passen. Op grond van artikel 475d, lid 7 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient de beslaglegger onverwijld rekening te houden met wijzigingen van omstandigheden die de beslagvrije voet verhogen.

2.3 Op 15 oktober 2016 is van de belastingdienst bericht ontvangen dat de vordering van klager ten bedrage van € 86,00 wordt uitbetaald aan de Belastingdienst Noord. Uit telefonisch contact van klager met de belastingdienst is gebleken dat het geld overgemaakt zal worden naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. In de brief van 28 september 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder aangegeven dat zijn kantoor niet de beslagvrije voet heeft vastgesteld, maar heeft overgenomen van de eerste beslaglegger. Door de belastingdienst is aangegeven dat het geld aan de gerechtsdeurwaarder zal worden overgemaakt. Dit betekent dat hij de primaire beslaglegger is. Door zich te verschuilen achter een primaire beslaglegger die er niet is, kan er naar de mening van klager geen sprake van zijn dat de gerechtsdeurwaarder de werkzaamheden eerlijk uitvoert.

2.4 Op 2 oktober 2016 is een brief verzonden naar de gerechtsdeurwaarder. Op deze brief is niet gereageerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer teruggekomen.

4. Beoordeling van de klacht

4.1. De klacht is gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet mogelijk is. Vaste rechtspraak is dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt. De enige aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder wordt in dit geval als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Een beslag onder derden hoeft niet formeel worden aangekondigd. De gerechtsdeurwaarder beschikte immers over een titel op klager die al eerder aan hem was betekend. Dat klager niets van de vorderingen wist, wordt weersproken door twee door de gerechtsdeurwaarder op 12 januari 2015 in de brievenbus van klager op het juiste adres gelaten exploten. Eerst nadat het beslag is gelegd, wordt de geëxecuteerde (klager) op de hoogte te worden gesteld door middel van een betekening binnen acht dagen van het exploot waarmee het beslag is gelegd. Vaststaat dat de betekening van het proces-verbaal van het gelegde beslag onder de belastingdienst ten laste van klager op het oude woonadres van klager heeft plaatsgevonden. Uit het verweerschrift blijkt dat de gerechtsdeurwaarder reeds op 7 augustus 2015 bekend was met het juiste geheime briefadres van klager. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 20 september 2016 nogmaals op zijn juiste adres gewezen. Dan valt niet te begrijpen dat de gerechtsdeurwaarder zijn reactie op die brief opnieuw heeft toegezonden naar het oude adres van klager. Klachtonderdeel 2.1 is terecht voorgesteld.

4.3 Uit het beslagexploot van 1 september 2016 blijkt dat de beslagvrije voet ten aanzien van klager niet op € 0,00 is gesteld, maar dat daar is opgenomen dat de beslagvrije voet conform hantering eerste beslaglegger is. De beslagvrije voet is ten aanzien van de echtgenote van klager op € 0,00 gesteld vanwege het feit dat zij geen recht had op een voorlopige teruggaaf. Dat de beslagvrije voet nog niet is vastgesteld, is gelegen in het feit dat de gerechtsdeurwaarder onweersproken heeft gesteld dat hij op 30 september 2016 telefonisch heeft verzocht om stukken ter onderbouwing van de nog te berekenen beslagvrije voet, maar dat klager deze stukken nog steeds niet heeft overgelegd. Dat klager deze stukken aan de gerechtsdeurwaarder heeft toegezonden, blijkt niet uit de stukken van deze klachtzaak. Klachtonderdeel 2.2. dient ongegrond te worden verklaard.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.3 geldt dat eerst uit de brief van de belastingdienst van 29 september 2016 bleek dat de gerechtsdeurwaarder eerste beslaglegger was geworden. Dat de gerechtsdeurwaarder klager op 28 september 2016 heeft medegedeeld dat hij niet de eerste beslaglegger was strookt dus met de feiten. Klachtonderdeel 2.3 dient ongegrond te worden verklaard.

4.5 Ten aanzien van het niet beantwoorden van de brief van 2 oktober 2016 geldt dat de gerechtsdeurwaarder eerst ter zitting heeft medegedeeld dat die brief hem niet bekend was, terwijl de aanvullende klacht waarin die brief wordt genoemd op 20 oktober 2016 aan de gerechtsdeurwaarder is toegezonden. De kamer gaat er vanuit dat de brief is toegezonden en ook door de gerechtsdeurwaarder is ontvangen. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Nu beantwoording van de brief van klager van 2 oktober 2016 is uitgebleven, is dit onderdeel van de klacht terecht voorgesteld

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt, waarbij de kamer het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden acht.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klachtonderdelen 2.1 en 2.4 gegrond,

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op,

-       verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.