ECLI:NL:TGDKG:2018:64 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/630294 / DW RK 17/597

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:64
Datum uitspraak: 05-06-2018
Datum publicatie: 28-12-2018
Zaaknummer(s): C/13/630294 / DW RK 17/597
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De klacht betreft het leggen van beslagen die volgens klager niets opleveren. De voorzitter heeft de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing met de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM  

Beslissing van 5 juni 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 30 mei 2017 met zaaknummer C/13/613887 DW RK 16/892 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/630294 / DW RK 17/597 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

voormalig gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 17 augustus 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief, ingekomen op 1 september 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 30 mei 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 31 mei 2017. Bij brief, ingekomen op 9 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 alwaar niemand is verschenen. De uitspraak is bepaald op 5 juni 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich erover dat de gerechtsdeurwaarder bij herhaling bankbeslagen legt die wegens een niet noemenswaardig saldo niets opleveren, terwijl daarnaast reeds gelegde en meer kansrijke beslagen op onroerend goed niet worden uitgewonnen. Het doorzetten van beslagen waarvan vast staat dat die geen doel zullen treffen komt voort uit kwaadaardigheid bij de opdrachtgever in samenwerking met een dubieuze deurwaarder die slechts streeft naar omzetverhoging. Klager eist een nader te onderbouwen schadevergoeding, nu de banken hem voor zinloze beslagen kosten in rekening brengen. 

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat de gerechtsdeurwaarder de stellingen van klager heeft betwist en weersproken. De enkele niet nader door klager onderbouwde stellingen zijn onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder vast te stellen. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing, zodat de klacht niet voldoet aan de eisen die daar redelijkerwijs aan mogen worden gesteld.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gerechtsdeurwaarder heeft erkend bankbeslagen te hebben gelegd. Ten aanzien van de proportionaliteit van de gelegde beslagen geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag, omdat het beslag bijvoorbeeld is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Dat moet echter worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht. Het is niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter.

5.3. De voorzitter heeft verder overwogen dat de klacht ziet op de tenuitvoerlegging van aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titels en de verdere executie daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 Rv een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde executierechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de juiste weg.

4.6. Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat anders dan klager blijkbaar meent  een tuchtprocedure als deze -nog daargelaten de vraag of hier aanleiding toe zou bestaan- geen ruimte biedt voor een veroordeling tot betaling van een schadevergoeding.

6. De gronden van het verzet

In verzet voert klager aan dat zijn klacht niet nader was te onderbouwen omdat het proces-verbaal van het beslag, zoals wettelijk is voorgeschreven, nooit aan hem is betekend. Pas toen de bank klager een bedrag van € 100,00 in rekening bracht vanwege het gelegde beslag kwam klager er achter dat er beslag ten laste van hem was gelegd. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder het hem opzettelijk onmogelijk heeft gemaakt (tijdig) een executiegeschil in te stellen. Klager baseert zijn beschuldiging mede op de vijandige toonzetting in de reactie van de gerechtsdeurwaarder waarin deze klager en zijn advocaten tracht te diskwalificeren. Bij verblijf in het buitenland is publicatie in een dagblad of de Staatscourant de voorgeschreven methode. Dit inzicht drong uiteindelijk ook tot de gerechtsdeurwaarder door, echter pas na vele mislukte pogingen de persoonlijke uitreiking van exploten af te wentelen op de bewoners van het postadres van klager. De grondslag van het beslag is klager dus nog altijd onbekend en daarmee is het in ieder geval onrechtmatig. Mocht het een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis betreffen dan kan klager melden dat de relevante uitspraak zeker niet onherroepelijk is, en voor zover het een vermeend verbeurde dwangsom mocht betreffen wijst klager erop dat deze nooit is aangezegd en het feit dat de relevante mogelijke vordering toen inmiddels was verjaard.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

8.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, voorzitter, mr. A. Sissing en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 juni 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.