ECLI:NL:TGDKG:2018:56 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/641320 / DW RK 18/6
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:56 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2018 |
Datum publicatie: | 26-04-2018 |
Zaaknummer(s): | C/13/641320 / DW RK 18/6 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De klacht betreft een beslag op de bankrekeningen huurtoeslag waarbij geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet en een ontruiming ondanks een betaling van een bedrag van € 18.500,00. De voorzitter heeft de klachten als kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 19 december 2017met zaaknummer C/13/634033 / DW RK 17/816 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/641320 / DW RK 18/6 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klaagster,
gemachtigde mr. J.A. Spigt, advocaat te Amersfoort,
tegen:
1. [ ],
2. [ ],
3. [ ],
gerechtsdeurwaarders te [ ],
4. [ ],
5. [ ],
toegevoegd gerechtsdeurwaarders te [ ],
beklaagden,
gemachtigde [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij klachtformulier met bijlagen, ingekomen op 11 augustus 2017, aangevuld op 24 en 30 augustus 2017 en op 9 en 20 oktober 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna verder: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 30 oktober 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Vervolgens heeft klaagster op 9 november 2017 gereageerd op dit verweerschrift, waarna de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid is gesteld hierop te reageren, waarvan op 13 november 2017 gebruik is gemaakt. Bij beslissing van 19 december 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 19 december 2017. Bij brief ingekomen op 2 januari 2018 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2018 alwaar klaagster vergezeld door haar gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.
4. De oorspronkelijke klacht
Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat er beslag is gelegd op haar bankrekening en huurtoeslag tijdens de WSNP voor een nieuwe huurschuld ontstaan tijdens de WSNP. Bij de beslaglegging op de bankrekening is geen rekening gehouden met het vrij te laten bedrag. Ondanks dat zij een betaling heeft gedaan van € 18.500,00 ten behoeve van drie dossiers is zij haar huis uitgezet. Dit is buiten alle proporties, zij heeft een woonduur van 30 jaar, is ernstig ziek en nu dakloos. In het proces-verbaal van ontruiming van 15 februari 2017 worden kosten opgevoerd die niet juist zijn.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klaagster stelt dat haar woning ten onrechte is ontruimd is en die ontruiming is doorgezet ondanks dat zij een bedrag van € 18.500,00 heeft voldaan. De gerechtsdeurwaarder heeft echter in opdracht van Ymere de woning ontruimd. Klaagster zal zich daarom in beginsel moeten wenden tot Ymere met haar klacht over onterechte ontruiming. Bovendien is niet doorslaggevend hoeveel klaagster heeft betaald, maar of zij gemaakte betalings-afspraken nakwam. De gerechtsdeurwaarder heeft afdoende uitgelegd dat dat niet het geval was. Er is dus ook niet ontruimd terwijl de gerechtsdeurwaarder wist dat een lopende betalingsafspraak werd nagekomen.
5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat klaagster zich er op heeft beroepen dat er tijdens de periode dat zij in de WSNP zat beslag is gelegd door de gerechtsdeurwaarder. De regeling dat er geen nieuwe beslagen gelegd mogen worden wanneer iemand in de WSNP regeling is opgenomen, betreft beslagen ten behoeve van schulden die voorafgaand aan de WSNP zijn ontstaan. Voor schulden die zijn ontstaan tijdens de WSNP mag daarentegen wel beslag gelegd worden. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door beslag te leggen op de bankrekening en de huurtoeslag aangezien dit is gebeurd in verband met het ontstaan van een nieuwe huurschuld. Ten aanzien van de stelling van klaagster dat de gerechtsdeurwaarder geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet (of het vrij te laten bedrag) geldt het volgende. Onder de huidige wetgeving heeft de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet verbonden. Het huidige “systeem van de beslagvrije voet” is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen. Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo.
5.3. Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat klaagster heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van de ontruiming van 15 februari 2017 onjuist is. Zij was in tegenstelling tot het gestelde in dit proces-verbaal in huis en forcering van het slot in de voordeur was daarom niet nodig. De gerechtsdeurwaarder heeft gesteld dat ondanks aanbellen niet werd opengedaan, reden waarom de deur door de slotenmaker is geopend. De deur of het slot is niet geforceerd en er zijn geen kosten voor de slotenmaker opgevoerd. De ontruimers hebben wel kosten gemaakt aldus de gerechtsdeurwaarder door de inboedel op verzoek van klaagster in de tuin van de directe buren te plaatsen. De voorzitter ziet geen reden om aan te nemen dat het proces-verbaal van ontruiming niet rechtsgeldig en juist is opgemaakt.
6. De gronden van het verzet
6.1 Klaagster acht het onjuist dat zij zich met haar klacht over onterechte ontruiming in beginsel tot de verhuurder moet wenden. De voorzitter gaat er ten onrechte aan voorbij dat de gerechtsdeurwaarder, mede op grond van zijn hoedanigheid van openbaar ambtenaar, een eigen verantwoordelijkheid draagt, ook ten opzichte van degene tegen wie hij optreedt. Gelet op hetgeen klaagster in de procedure naar voren heeft gebracht, is er sprake van misbruik van bevoegdheid. De ontruiming op 15 februari 2017 was disproportioneel, gelet op de betalingen die klaagster heeft gedaan.
6.2 De voorzitter gooit volgens klaagster de begrippen ‘vordering’ en ‘verhaal’ ten onrechte op één hoop. Als er sprake is van een nieuwe vordering, in dit geval een huurvordering, dan bestaat er geen mogelijkheid om beslag te leggen op goederen die tot de boedel behoren als de vorderingen zijn ontstaan zonder instemming van de bewindvoerder (wat hier het geval was) en dus geen boedelvorderingen zijn. Zou dit wel het geval zijn, dan zouden de schuldeisers in het kader van de WSNP benadeeld worden en dat is wettelijk niet toegestaan.
6.3 Ten aanzien van de beslagvrije voet gaat de voorzitter er ten onrechte aan voorbij dat klaagster ook heeft geklaagd over het beslag op huurtoeslag tijdens de WSNP zonder toepassing van de beslagvrije voet. Als dat al wettelijk zou zijn toegestaan (wat volgens klaagster niet zo is, zij verwijst naar haar opmerking over ‘vordering’ en ‘verhaal’), dan had de gerechtsdeurwaarder in elk geval voor de huurtoeslag de beslagvrije voet moeten toepassen. Dat hij dit niet heeft gedaan, kan hem tuchtrechtelijk verweten worden.
6.4 De voorzitter geeft in rechtsoverweging 4.4. de feiten onjuist weer. Zo kent klaagster het proces-verbaal van 15 februari 2017 niet. Klaagster voert aan dat in het dossier 53822 (later 15009921) een vonnis is gewezen waarbij klaagster is veroordeeld tot betaling van een huurachterstand van € 7.418,12. Het vonnis is betekend en de executie is opgeschort vanwege haar toelating tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen. Op 16 december 2014 is de WSNP beëindigd en is de executie voortgezet. Het dossier 56750 is op 20 november 2014 voldaan en gesloten. In het dossier met nummer 14000500 is klaagster op 11 september 2014 veroordeeld tot betaling van een huurachterstand en tot ontruiming. Op 20 november 2014 en op 24 september 2015 zijn ontruimingen in het dossier 14000500 niet doorgegaan. In de periode daarna zijn de dossiers 15009921 en 14000500 door elkaar gaan lopen. Dit had tot gevolg dat betalingen die voor dossier 14000500 bestemd waren ten onrechte in het dossier 1500992 terecht kwamen, zodat er een onoverzichtelijk beeld van te betalen en betaalde bedragen ontstond. Klaagster weet nu nog niet wat er uiteindelijk nog op 15 februari 2017 te betalen was. Exploten uit de tijd voorafgaand aan de daadwerkelijke ontruiming heeft zij niet, zodat zij niet kan controleren of alles volgens de regels is verlopen. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij geen rekening gehouden met haar belang om woonruimte te behouden. Dit belang was veel groter dan het belang van de verhuurder om te ontruimen.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer stelt vast dat gerechtsdeurwaarder beschikte over een titel (vonnis van de rechtbank Noord Holland) op grond waarvan hij de woning van klaagster kon ontruimen. De ontruiming heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017. De klacht is ingediend op 11 augustus 2017. Als klaagster de ontruiming had willen voorkomen had het op haar weg gelegen vóór 15 februari 2017 een executiegeschil aan te spannen. De beoordeling of er sprake is van een al dan niet terechte ontruiming is niet aan de tuchtrechter maar aan de gewone rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg. In die zin moet de beslissing van de voorzitter op dit onderdeel van de klacht worden gelezen.
7.2 De grond onder 6.2 is door klaagster onvoldoende onderbouwd. Dat de vorderingen zijn ontstaan zonder instemming van de bewindvoerder kan niet worden vastgesteld.
7.3 Ten aanzien van de grond als gesteld onder 6.3 geldt het volgende. Ten aanzien van het bankbeslag geldt dat de gerechtsdeurwaarder onweersproken heeft gesteld dat ter opschorting van de tegen 20 november 2014 aangezegde ontruiming als onderdeel onder meer was afgesproken dat de kosten van reservering van de slotenmaker en de ontruimingsploeg uit het gelegde bankbeslag zouden worden voldaan (productie 5 bij verweer gerechtsdeurwaarder). Hetgeen door klaagster is gesteld ten aanzien van het beslag op de huurtoeslag gaat voorbij aan de inhoud van de aan de (voormalige) advocaat van klaagster op 10 en 20 november 2014 verzonden e-mails. In die e-mails zijn de afspraken neergelegd die met klaagster zijn gemaakt om de per 20 november 2014 aangezegde ontruiming te voorkomen. Een van die afspraken was dat de maandelijkse huurtoeslag onder het gelegde beslag zou vallen en door de belastingdienst aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder zou worden afgedragen. In een e-mail van 2 maart 2016 (door klaagster overgelegd) aan een nieuwe advocaat (mr. Hes) wordt aan die afspraak gerefereerd. Bovendien geldt ook bij beslag op een huurtoeslag in verband met een huurschuld niet het systeem van een beslagvrije voet.
7.4 Dat betalingen die voor dossier 14000500 bestemd waren ten onrechte in het dossier 1500992 terecht kwamen volgt uit handelingen van klaagster zelf. Zo blijkt uit de kwitantie van 20 november 2014 dat de betaling van € 4.000,00 werd gedaan ter voldoening van dossier 56750 en voor het overige in mindering strekte op het dossier 14000500. Dat klaagster het proces-verbaal van de op 15 februari 2017 plaatsgevonden ontruiming niet kent, wordt weersproken door de door klaagster op 9 oktober 2017 aan het klachtdossier toegevoegde stukken. Het eerste stuk is het bedoelde proces-verbaal. Dat klaagster geen exploten uit de tijd voorafgaand aan de daadwerkelijke ontruiming in bezit heeft wordt eveneens weersproken door de door klaagster overgelegde stukken. Bij die stukken bevinden zich naast voornoemd proces-verbaal van ontruiming, een exploot van betekening van het vonnis en drie exploten met aanzegging tot ontruiming. De verdediging van het belang om woonruimte te behouden berust in de eerste plaats op klaagster zelf. Om de ontruiming van 15 februari 2017 te voorkomen had een executiegeschil moeten worden gestart.
7.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de voorzitter bij zijn beoordeling de juiste maatstaf heeft aangelegd en de gronden van het verzet geen nieuwe gezichtspunten opleveren die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter en de overwegingen waarop die berust eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.