ECLI:NL:TGDKG:2018:55 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/624628 / DW RK 17/212

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:55
Datum uitspraak: 10-04-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/624628 / DW RK 17/212
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De klacht betreft de kosten die in rekening mogen worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. De voorzitter heeft de klacht ongegrond verklaard. De kamer is het met deze beslissing eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 14 februari 2017 met zaaknummer C/13/606070 / DW RK 16/381 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/624628 / DW RK 17/212 ingesteld door:

1. [ ] V.O.F.,

2. [ ],

3. [ ],

gevestigd en wonende te [ ],

klagers,

gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,

advocaat gevestigd te Tilburg,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 11 april 2016 hebben klagers een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij brief met bijlagen ingekomen op 25 april 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 14 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 14 februari 2017. Bij brief met bijlagen ingekomen op 27 februari 2017 hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, vergezeld door toegevoegd gerechtsdeurwaarder [ ], is verschenen. Klagers zijn niet verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn reactie op het verzetschrift toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klagers hebben verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kunnen worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

2.1 Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze 20% incassokosten in rekening heeft gebracht die ten onrechte zijn gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Van toepassing is het Besluit buitengerechtelijke kosten omdat het om een bestuursrechtelijke boete gaat. De gerechtsdeurwaarder is hierop gewezen maar is niet bereid om zijn handelwijze te wijzigen. Ook heeft hij niet voldaan aan het verzoek om een overzicht te verstrekken van de door hem verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Klagers hebben na de betekening de hoofdsom voldaan maar hebben geweigerd om de incassokosten en explootkosten te voldoen. Er zijn kosten in rekening gebracht waarvoor geen werkzaamheden zijn verricht. Bij brief van 25 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder zich rechtstreeks gericht tot klager en heeft hij een laatste sommatie verzonden en heeft hij aangekondigd dat bij gebreke van betaling van de incasso- en explootkosten beslaglegging zou volgen. Hiermee heeft hij de gemachtigde van klagers gepasseerd, terwijl alle eerdere correspondentie via de gemachtigde is verlopen. Klagers voelden zich overrompeld en hebben alsnog betaald.

2.2 Klagers verwijten de gerechtsdeurwaarder dat deze:

1. onterecht heeft geweigerd om in beeld te brengen wat de feitelijke kosten van zijn buitengerechtelijke werkzaamheden zijn geweest. Gemakshalve heeft hij een forfaitair percentage toegepast;

2. zich bij het in rekening brengen van de buitengerechtelijke incassokosten heeft gebaseerd op de onjuiste wettelijke grondslag. Daarmee hangt samen dat niet standaard tot in rekening brengen van 15% mag worden overgegaan. De Algemene wet bestuursrecht dient primair voor de rechtsbescherming van burgers en ook de daarop gebaseerde AMvB’s hebben een wezenlijk ander vertrekpunt dan het civiele recht. Om die reden is het in het bestuursrecht geldende percentage van 15% een maximumpercentage. De gerechtsdeurwaarder heeft dit gemakshalve direct toegepast. Dat is evident onjuist;

3. ten onrechte hun gemachtigde niet van te voren in kennis heeft gesteld dat hij nog een laatste sommatie aan klagers zou versturen. Dit klemt temeer omdat hij eerder aan de gemachtigde had laten weten dat hij over de zaak verder niet meer zou corresponderen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat het niet aan de tuchtrechter is te beslissen welke executiekosten verschuldigd zijn, maar aan de gewone rechter.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat het evenmin klachtwaardig is dat de gerechtsdeurwaarder klagers opnieuw gesommeerd heeft, nadat in een eerdere brief aan hun advocaat reeds een termijn was gesteld. Het was weliswaar netter geweest als de laatste aanmaning ook naar de raadsman van klagers was gestuurd, maar dat dit niet is gebeurd levert geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen op.

6. De gronden van het verzet

6.1 Zakelijk weergegeven zijn klagers van mening dat de gerechtsdeurwaarder zich heeft gebaseerd op een onjuiste wettelijk grondslag bij de bepaling van diens buitengerechtelijke incassokosten. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij het recht, en de algemene maatregelen van bestuur met betrekking tot de inning van bestuurlijke boetes, kent. Uit de jurisprudentie volgt dat een gerechtsdeurwaarder een (marginale) verantwoordelijkheid heeft om te controleren of de grondslag van zijn dwangbevel aan de wettelijke eisen voldoet. De grondslag van de in rekening gebrachte kosten is het Besluit buitengerechtelijke kosten, en niet het in het dwangbevel opgenomen Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten. Als de grondslag evident onrechtmatig is, is het tuchtrechtelijk verwijtbaar als de gerechtsdeurwaarder daar desondanks gebruik van maakt. De gerechtsdeurwaarder heeft of had moeten begrijpen dat De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit de verkeerde algemene maatregel van bestuur in het dwangbevel had vermeld. Dit volgt ook uit de formulering van de verschuldigde buitengerechtelijke kosten als ten hoogste 15%. Dit is de bestuursrechtelijke formulering. Klagers willen hiermee aangeven dat de houding van de gerechtsdeurwaarder als onrechtmatig en niet-transparant wordt ervaren. Daarnaast willen zij aangeven dat de gerechtsdeurwaarder handig gebruik maakt van de kennelijke verschrijving in het dwangbevel door zich de 15% toe te eigenen. De gerechtsdeurwaarder maakt dus in de optiek van klagers misbruik van diens bevoegdheid en handelt daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar.

6.2 De gerechtsdeurwaarder heeft nodeloos het verkeerde wettelijk voorschrift gevolgd, en meteen de volle 15% in rekening gebracht, als ware het een burgerlijke invordering. In het bestuursrecht mogen dergelijke kosten slechts in rekening worden gebracht voor zover zij redelijk zijn. De wetgever heeft daarom een maximum van 15% vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder had dus het goede wettelijke regime toe moeten passen in de zin van dat hij had moeten beoordelen of de volle 15% redelijk was. Het dwangbevel biedt deze mogelijkheid omdat daarin is opgenomen dat de buitengerechtelijke kosten ten hoogste 15% van de hoofdsom bedragen. Daarbij wordt weliswaar naar het verkeerde artikel verwezen, maar dit neemt niet weg dat de letterlijke tekst van het dwangbevel de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid heeft geboden om de kennelijke fout te herstellen. Door dit na te laten heeft hij klagers geschaad en nodeloos geprofiteerd van de mogelijkheden die het dwangbevel biedt. Op deze klacht is de voorzitter in zijn beslissing niet ingegaan.

6.3 Het gebrek aan specificatie van de buitengerechtelijke incassokosten vormt, naast de gestelde hoogte, een klachtwaardige grond die tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen rechtvaardigt. Klagers hebben herhaaldelijk verzocht om een verduidelijking van de kosten. De gerechtsdeurwaarder is daar niet op ingegaan. Uit de jurisprudentie volgt dat een gerechtsdeurwaarder verplicht is om een gespecificeerde rekening op te maken, ter zake van een aan de gerechtsdeurwaarder toevertrouwde zaak. In de bovenstaande uitspraak gaat het weliswaar om een specificatie van de ontvangen bedragen, maar niet valt in te zien waarom in de jurisprudentie anders geoordeeld zou worden over een specificatie van de veronderstelde kosten. Bovendien mag van een adequaat gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij navraag doet bij zijn opdrachtgever als deze, bij monde van haar gemachtigde, aangeeft dat hij in de verstrekte stukken geen specificatie leest, althans het dus niet voldoende duidelijk was waar deze specificatie uit bestond. De gerechtsdeurwaarder heeft zich meerdere malen niet-transparant en ronduit ontwijkend opgesteld. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Ook op deze klacht is de voorzitter in zijn beslissing niet ingegaan.

6.4 Klagers achten het voorts onbetamelijk dat de gerechtsdeurwaarder hen buiten hun gemachtigde om aan heeft geschreven tot betaling van het verschuldigde. Door bewust geen contact op te nemen met hun gemachtigde, klagers onder extra druk te zetten, het geven van een zeer korte termijn en het achteraf niet attenderen van hun gemachtigde hierop, heeft de gerechtsdeurwaarder bewust tot doel gehad om hun gemachtigde te passeren zodat hij klagers niet heeft kunnen adviseren. Dat de gerechtsdeurwaarder uit fatsoen, zoals hij stelt, klagers zelfstandig heeft benaderd, gelooft hun gemachtigde niet. De gerechtsdeurwaarder lijkt enkel tot doel te hebben gehad om de 15% veilig te stellen. Hij wist dat de gemachtigde van klagers niet zonder een nadere verklaring diens goedkeuring zou geven aan de betaling. Deze praktijken dienen op zijn minst tuchtrechtelijk verwijtbaar te zijn, nu zij het vertrouwen van klagers en hun gemachtigde in het ambt van de gerechtsdeurwaarder hebben geschaad.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt het volgende. De klacht betreft de betekening en tenuitvoerlegging van een door een bestuursorgaan (de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit) ten laste van klagers uitgevaardigd dwangbevel. Het is daarbij niet de gerechtsdeurwaarder die de buitengerechtelijke kosten in rekening brengt, maar het bestuursorgaan. Het is het bestuursorgaan dat in een door haar uitgevaardigd dwangbevel opneemt welke door de schuldenaar (klagers) verschuldigde bedragen dienen te worden betaald. Een en ander volgt ook uit de nota van toelichting op het Besluit van 25 juni 2009, houdende nadere regels inzake buitengerechtelijke kosten bij tenuitvoerlegging van dwangbevelen (Besluit buitengerechtelijke kosten, Staatsblad 2009, nr. 268). Dit besluit is er gekomen omdat gebleken was dat bestuursorganen buitengerechtelijke kosten op verschillende wijze in rekening brachten en de wetgever vond dat een zelfde regeling wenselijk was voor alle bestuursrechtelijke instanties om een eenvoudig en praktisch te hanteren systeem voor de vaststelling van deze kosten te laten gelden.

7.2 Hieruit volgt dat de grondslag waarop de buitengerechtelijke kosten berusten door het bestuursorgaan in het dwangbevel moet worden opgenomen en de in artikel 2 van het Besluit opgenomen redelijkheidstoets door het bestuursorgaan dient te worden uitgevoerd. De gerechtsdeurwaarder die op verzoek van een bestuursorgaan tot betekening en executie van het dwangbevel is overgegaan, kan niet zoals door klagers wordt gedaan één op één met dit bestuursorgaan worden vereenzelvigd. Het vorderen van buitengerechtelijke kosten is een bevoegdheid van het bestuursorgaan en geen verplichting. Nu door het bestuursorgaan in het dwangbevel is gekozen om het percentage van 15% te noemen, is het niet aan de gerechtsdeurwaarder om op eigen houtje uit te gaan rekenen welk bedrag het bestuursorgaan redelijk vond. De door klagers in verzet aangevoerde gronden stuiten hierop af.

7.3 Het systeem van de (forfaitaire) regeling als neergelegd in het Besluit buitengerechtelijke kosten staat eraan in de weg dat er een discussie wordt gevoerd over welke werkzaamheden er door de gerechtsdeurwaarder zijn verricht.

7.4 Uit het voorgaande volgt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. In het dwangbevel is immers opgenomen dat daartegen en tegen de tenuitvoerlegging daarvan kan worden opgekomen bij de burgerlijke rechter. De voorzitter heeft daarom terecht overwogen dat het niet aan de tuchtrechter is te beslissen welke executiekosten verschuldigd zijn, maar aan de gewone rechter. De kamer kan zich ook vinden in de beslissing van de voorzitter dat het enkele feit dat de laatste aanmaning niet naar de raadsman van klagers is verzonden geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen oplevert.

7.5 De overige tegen de beslissing van de voorzitter door klagers in verzet aangevoerde gronden leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

BESLISSING:

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.