ECLI:NL:TGDKG:2018:54 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/624883 / DW RK 17/225
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:54 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2018 |
Datum publicatie: | 26-04-2018 |
Zaaknummer(s): | C/13/624883 / DW RK 17/225 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. Diverse klachtonderdelen betreffende het onterecht leggen van beslag, misbruik maken van bevoegdheid, onjuiste berekening van de beslagvrije voet, het veroorzaken van onnodig proces- en rechtsbijstandskosten, het weigeren uitvoering te geven aan een vonnis, het misleiden van klager over wie de opdrachtgever is en het weigeren van het opheffen van een beslag. De voorzitter heeft de klachten als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. De kamer is het met deze beslissing eens. het verzet wordt ongegrond verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 21 februari 2017 met zaaknummer C/13/606582 / DW RK 16/405 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/624883 / DW RK 17/225 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde.
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 april 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde. Klager heeft de klacht nog aangevuld met correspondentie over vakantiegeld. Bij brief, ingekomen op 12 mei 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 21 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 februari 2017. Bij brief ingekomen op 2 maart 2017 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 13 februari 2018 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.
4. De oorspronkelijke klacht
Klager beklaagt zich er in hoofdzaak over dat de gerechtsdeurwaarder:
a) onterecht bankbeslag legt en misbruik maakt van zijn bevoegdheid, omdat hij wist dat daar gelden op stonden waarvoor een beslagvrije voet geldt;
b) de beslagvrije voet onjuist berekent, in het bijzonder de post servicekosten;
c) onnodig proces- en rechtsbijstandskosten bij klager veroorzaakt door op onjuiste gronden de beslagvrije voet te berekenen en het vakantiegeld niet te retourneren;
d) weigert uitvoering te geven aan een uitspraak van de Rechtbank Zwolle en klager heeft misleid over wie de opdrachtgever is;
e) weigert het beslag onder de SVB op te heffen, ondanks dat hij op de hoogte is dat klager en zijn echtgenote nimmer een hoger inkomen zullen verwerven dan thans het geval is.
Klager verzoekt de kamer de gerechtsdeurwaarder te bevelen om de bij klager in rekening gebrachte beslagkosten, eigen bijdrage, griffierecht en overige kosten aan hem te retourneren.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 Met betrekking tot klachtonderdeel a heeft de voorzitter overwogen dat de beslagvrije voet in beginsel niet geldt indien beslag wordt gelegd onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan sprake zijn van misbruik van recht, bijvoorbeeld indien bekend is dat de beslagen rekening uitsluitend uit een bron wordt gevoed waarvoor wel een beslagvrije voet geldt. Dit dient echter in een procedure voor de gewone rechter te worden vastgesteld, waarbij het aan klager is om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Het is niet aan de tuchtrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan. De door klager ingediende klacht stuit hierop af.
5.2 Met betrekking tot klachtonderdeel b heeft de voorzitter overwogen dat klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder een onjuiste beslagvrije voet toepast. Indien die stelling al juist zou zijn, heeft dat niet direct ten gevolge dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Bijzondere omstandigheden die dat anders zouden kunnen maken, zijn niet gesteld of gebleken. Indien klager het niet eens is met de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet, dient hij de gerechtsdeurwaarder te voorzien van alle relevante informatie en daarbij te vragen de beslagvrije voet aan te passen. Indien dit niet het gewenste resultaat oplevert kan klager zich wenden tot de gewone rechter. Dit laatste heeft klager ook gedaan. Door de gerechtsdeurwaarder wordt de door de kantonrechter vastgestelde beslagvrije voet gehanteerd. Wat daaraan klachtwaardig zou zijn is volstrekt onduidelijk. Het tuchtrecht is niet de geëigende weg om na dat vonnis nogmaals op de (individuele posten van de) berekening van de beslagvrije voet in te gaan.
5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel c heeft de voorzitter overwogen dat niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder onnodig kosten bij klager heeft veroorzaakt. Kennelijk bestond tussen klager en de gerechtsdeurwaarder discussie omtrent de hoogte van de vastgestelde beslagvrije voet en over het vakantiegeld. Klager heeft vervolgens de juiste weg ingeslagen door naar de civiele rechter te stappen. De rechter heeft de beslagvrije voet (bij verstek) vastgesteld en de gedaagde partij, veroordeeld in de proceskosten. Indien klager de proceskosten vergoed wenst te zien, dient hij het vonnis ten uitvoer te leggen. De kosten van rechtsbijstand kunnen de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen. Klager heeft geprocedeerd op basis van een verleende toevoeging. Daarmee is in de proceskostenveroordeling rekening gehouden. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
5.4 Met betrekking tot klachtonderdeel d heeft de voorzitter overwogen dat het klager vrij staat het vonnis van 22 december 2015 ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder staat daar geheel buiten. Klager is de eisende partij en Bernhard Schmidt GmbH is de gedaagde partij. De gerechtsdeurwaarder heeft Lassche Advocaten als opdrachtgever. Lassche Advocaten heeft de gerechtsdeurwaarder bericht dat hij, noch zijn cliënt zich zal mengen in de procedure die is opgestart door klager en is geëindigd in het vonnis van 22 december 2015. De gerechtsdeurwaarder heeft zich dan ook niet gesteld of om nader uitstel voor antwoord verzocht. De gerechtsdeurwaarder is, anders dan klager kennelijk meent, niet gehouden om uitvoering te geven aan het vonnis. Klager dient zich namelijk niet tot de gerechtsdeurwaarder te richten, maar tot (de gemachtigde van) Bernhard Schmidt GmbH. Van enige vorm van misleiding omtrent de opdrachtgever is niet gebleken.
5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel e heeft de voorzitter overwogen dat het niet tuchtrechtelijk laakbaar is als de gerechtsdeurwaarder een beslag niet opheft. De vordering is immers nog niet voldaan. Dat vooralsnog geen uitzicht is op enige wijziging met betrekking tot het inkomen, betekent niet dat dat op een later moment wel mogelijk is. Zoals de gerechtsdeurwaarder terecht heeft aangevoerd werkt opheffen en opnieuw leggen van beslag alleen maar kostenverhogend. Bovendien wordt klager op het moment niet getroffen door het beslag, zodat hij daar ook geen nadeel van ondervindt.
5.6 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat anders dan klager blijkbaar meent een tuchtprocedure als onderhavige - nog daargelaten de vraag of hiervoor aanleiding zou bestaan - geen ruimte biedt voor zijn verzoeken tot terugbetaling van bepaalde kosten. Daarbij heeft de rechter zich al uitgelaten over de door klager genoemde kosten en wel in de proceskostenveroordeling van het vonnis van 22 december 2015.
6. De gronden van het verzet
6.1 Klager heeft als eerste bezwaar aangevoerd dat de voorzitter bijna een jaar nodig heeft om zijn klacht tegen de gerechtsdeurwaarder te behandelen, en de termijn om tegen zijn beslissing in verzet te komen slechts twee weken beslaat. Een termijn van zes weken zou volgens klager passender zijn geweest.
6.2 Verder heeft klager het volgende aangevoerd. De voorzitter gaat er ten onrechte aan voorbij dat de gerechtsdeurwaarder geen enkel bewijs heeft overlegd dat hij een expliciete opdracht van zijn opdrachtgever had om de servicekosten ad € 48,00 buiten de berekening van de beslagvrije voet te laten en om beslag op de bankrekeningen van hem en zijn echtgenote te leggen. De gerechtsdeurwaarder is derhalve uitsluitend zelf aansprakelijk voor de nadelige gevolgen van zijn ongeoorloofd handelen. De gerechtsdeurwaarder had op grond van de uitspraak van de Rechtbank te Zutphen, bij zijn berekening van de beslagvrije voet met € 48,00 aan servicekosten rekening moeten houden en dit heeft hij nagelaten. Het was de gerechtsdeurwaarder bekend dat de beslagen bankrekeningen uitsluitend uit een bron gevoed worden waarvoor een beslagvrije voet geldt. Op grond van haar Algemene Voorwaarden heeft de bank een bedrag van € 200,00 aan beslagkosten aan klager en zijn echtgenote in rekening gebracht. Deze kosten, die in het normale maatschappelijke verkeer door de veroorzaker van de beslagkosten, dienen te worden betaald, behoren in de visie van klager voor rekening van de beslaglegger te komen. Het is de gerechtsdeurwaarder niet toegestaan om het beslag onder de Sociale Verzekeringsbank op het in mei uit te betalen vakantiegeld te handhaven indien hem vooraf schriftelijk medegedeeld is dat het inkomen nog steeds onder de beslagvrije voet ligt. De gerechtsdeurwaarder weigerde in april 2016 ten onrechte de SVB te berichten om het desbetreffende vakantiegeld aan klager over te maken. De gerechtsdeurwaarder is op grond van de tegen hem gevoerde procedures en de met
hem gedurende de laatste jaren gevoerde (zeer uitvoerige) correspondentie tot in het kleinste detail op de hoogte van de bron waaruit de bankrekeningen
waarop door hem ten onrechte beslag werd gelegd, werden en worden gevoed. De gerechtsdeurwaarder verzweeg wie haar ware opdrachtgever was waardoor klager niet in staat was een juiste afweging te maken over de vraag wie in 2016 diende te worden gedagvaard in de kwestie van de vordering tot betaling van de proces- en beslagkosten.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat in de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn is opgenomen waarbinnen een klacht moet worden afgedaan. De termijn van afhandeling is inderdaad lang, maar nog niet zo lang dat daarmee de redelijke termijn is overschreden. Een vergelijking met de termijn waarbinnen verzet dient te worden ingesteld is begrijpelijk maar gaat niet op omdat die termijn wel in de wet is opgenomen.
7.2 Ten aanzien van het ten laste van klager gelegde bankbeslag geldt dat de gerechtsdeurwaarder onweersproken heeft aangevoerd dat klager naast zijn inkomsten uit de AOW een drietal ondernemingen in eigendom had. De gerechtsdeurwaarder stelt dat klager over de jaren 2014, 2015 en 2016 niet heeft opgegeven welke inkomsten hij uit deze ondernemingen genoot. Tegen die achtergrond is bankbeslag gelegd. Met inachtneming van het voorgaande heeft de voorzitter in zijn beslissing de juiste maatstaf aangaande het bankbeslag aangelegd.
7.3 Ten aanzien van de overige door klager in verzet aangevoerde gronden overweegt de kamer dat deze gronden geen nieuwe gezichtspunten opleveren die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter en de overwegingen waarop die berust eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.