ECLI:NL:TGDKG:2018:53 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/635737 / DW RK 17/944

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:53
Datum uitspraak: 10-04-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/635737 / DW RK 17/944
Onderwerp: BFT
Beslissingen: Schorsing in de uitoefening van het ambt
Inhoudsindicatie:   De klacht betreft een bewaringstekort dat niet onverwijld is gemeld, het niet voldoen aan de bestuursregel liquiditeit en het handelen in strijd met het bepaalde in artikel 27 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Alle klachtonderdelen worden gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder is de maatregel van schorsing opgelegd voor de duur van twee maanden.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/635737 / DW RK 17/944 ingediend door:

HET BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT ,

gevestigd te Utrecht,

klager,

nader te noemen: het BFT

gemachtigden: mr. drs A.J. Rusting en K. Faber RA,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde mr. H.P. Schouten, advocaat te Den Haag.

Ontstaan en loop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:

-       de klacht met bijlagen d.d. 18 september 2017;

-       het verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder d.d. 27 november 2017;

-       drie door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder bij e-mail van 12 februari 2018 toegezonden producties.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 februari 2018. Bij de behandeling zijn namens het BFT verschenen mr. drs. A. J. Rusting, en K. Faber. De gerechtsdeurwaarder is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een door hen overgelegde pleitnota. Van de behandeling zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is nader bepaald op 10 april 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Het BFT heeft op 8 december 2016 een onderzoek uitgevoerd op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat sprake was van een bewaringstekort, een negatieve liquiditeitspositie en een negatieve financiële positie in privé een en ander nader beschreven in een rapport van 17 mei 2017.

b)     Naar aanleiding van het onderzoek heeft het BFT de gerechtsdeurwaarder verzocht een herstelplan in te dienen. Dat herstelplan is op 12 april 2017 ingediend.

c)     Bij e-mail van 13 juni 2017 heeft het BFT de gerechtsdeurwaarder vragen gesteld over de aan hem toegevoegde gerechtsdeurwaarders. De gerechtsdeurwaarder heeft op 21 juni 2017 op de gestelde vragen gereageerd.

d)     Op 18 september 2017 heeft het BFT een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder.

2. De klacht

2.1 Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder dat er per 30 september 2016 sprake was van een bewaringstekort van € 31.994. Het bewaringstekort heeft bestaan van 1 oktober 2016 tot 9 december 2016. Op 9 december 2016 was de bewaringspositie € 3.375 positief en eind 2016 € 20.335 positief. Het laten ontstaan van een bewaringstekort is in strijd met artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet en het bewaringstekort is evenmin terstond aangevuld.

2.2 Het bewaringstekort is ook niet onverwijld aan het BFT gemeld. De verplichting om dat te doen berust op het bepaalde in artikel 19a van de Gerechtsdeurwaarderwet en artikel 1 en 2 van de Regeling meldplicht voor gerechtsdeurwaarders en wijze van indiening van gegevens aan het BFT.

2.3 Het BFT verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast niet te voldoen aan de bestuursregel liquiditeit. Op grond van deze regel is een gerechtsdeurwaarder gehouden aan bepaalde ratio’s van liquiditeit (1,0). De gerechtsdeurwaarder voldeed per 31 december 2015 niet aan die regel. De ratio voor liquiditeit bedroeg toen 0,52. Het BFT heeft de gerechtsdeurwaarder toen verzocht per 1 april 2016 een herstelplan in te dienen. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder niet gedaan omdat zijn verwachting was dat hij op korte termijn alsnog aan deze norm zou voldoen. Omdat per 31 december 2016 nog niet aan de norm voor liquiditeit werd voldaan is de gerechtsdeurwaarder nogmaals verzocht een herstelplan in te dienen. Dat is op 12 april 2017 ontvangen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat de financiële positie van de gerechtsdeurwaarder in privé niet toereikend was om de financiële positie van het kantoor in belangrijke mate te versterken. Gedurende de periode van het bewaringstekort was tevens sprake van een kwetsbare financiële situatie op kantoor en in privé.

2.4 Als laatste verwijt het BFT de gerechtsdeurwaarder dat hij de aan hem toegevoegde gerechtsdeurwaarders vanaf oktober 2016 tot 21 juni 2017 heeft laten werken voor een andere gerechtsdeurwaarder. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 27 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet op grond waarvan toegevoegd gerechtsdeurwaarders werkzaam dienen te zijn op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder aan wie zij zijn toegevoegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klachtonderdelen deels erkend en deels bestreden. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 geldt het volgende. Op grond van hetgeen in het onderzoeksrapport onder de vastgestelde feiten op pagina 6 tot en met 9 staat vermeld, staat naar het oordeel van de kamer vast - de gerechtsdeurwaarder heeft dit ook erkend -  dat er gedurende 1 oktober 2016 tot 9 december 2016 sprake is geweest van een bewaringstekort dat niet terstond is aangevuld. De gerechtsdeurwaarder heeft ook erkend dat hij in die periode onvoldoende controle heeft uitgeoefend op overboekingen van de kwaliteitsrekening waarbij hij zich er niet van bewust was dat het afwikkelen van dossiers en het overboeken van gelden van de kwaliteitsrekening naar opdrachtgevers, onder omstandigheden ook een negatief effect kan hebben op de bewaringspositie. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

4.3 Daarnaast staat vast dat de gerechtsdeurwaarder het bewaringstekort niet onverwijld aan het BFT heeft gemeld. Die aanvullende verplichting (art.19a) is per 1 juli 2016 in de Gerechtsdeurwaarderswet opgenomen om de informatiepositie van het BFT te  versterken en om eventuele (toekomstige) risico’s voor de bewaarpositie van de derdengelden of gebeurtenissen die van invloed zijn op de solvabiliteit of liquiditeit van de gerechtsdeurwaarder, tijdig te kunnen signaleren. In de Regeling meldplicht voor gerechtsdeurwaarders en wijze indiening van gegevens aan het BFT (Staatscourant 2016, Nr. 34942) is een en ander nader uitgewerkt. Als een te melden gebeurtenis in de zin van artikel 2 van deze regeling wordt onder meer genoemd een negatieve bewaringspositie. De gerechtsdeurwaarder beseft dat het achteraf niet verstandig is geweest eerst de oorzaak van het bewaringstekort te willen achterhalen en het onder- zoek van het BFT af te wachten alvorens actie te ondernemen. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat hij niet wist dat er een meldingsplicht was omdat dit kort voordien was ingevoerd, kan hem niet baten. Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij op de hoogte is van de vigerende regelgeving. Klachtonderdeel 2.2 is eveneens terecht voorgesteld.

4.4 Dat geldt ook voor het klachtonderdeel 2.3 met betrekking tot de liquiditeitsratio. Zowel per 31 december 2015 als per 31 december 2016 voldeed de gerechtsdeurwaarder niet aan de daarvoor geldende regel. Ter zitting is door het BFT onweersproken aangevoerd dat naast de liquiditeitsratio (0,44) ook de solvabiliteitsratio (18,5) in het vierde kwartaal 2017 onder de daarvoor geldende normen zit.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.4 geldt op grond van artikel 27 van de Gerechtsdeurwaarderswet het volgende. Een gerechtsdeurwaarder kan, met goedkeuring van Onze Minister, een op grond van artikel 5 benoembare persoon, aanwijzen als een aan hem toegevoegd gerechtsdeurwaarder. De toegevoegd gerechtsdeurwaarder is bij de gerechtsdeurwaarder aan wie hij is toegevoegd, werkzaam op kantoor en kan onder verantwoordelijkheid en toezicht van deze gerechtsdeurwaarder namens hem de ambtshandelingen verrichten waartoe deze bevoegd is.

4.6 Vast staat dat de drie aan de gerechtsdeurwaarder toegevoegd gerechtsdeurwaarders niet bij de gerechtsdeurwaarder op kantoor werkzaam waren. In zijn e-mail van 21 juni 2017 aan het BFT wordt dit ook erkend. Dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarders [     ] en [     ] en kandidaat gerechtsdeurwaarder [     ] per 1 jun 2017 een arbeidsovereenkomst hebben met de besloten vennootschap [     ] doet hieraan niet af. Vast staat dat voornoemde gerechtsdeurwaarders vanaf oktober 2016 tot juni 2017 werkzaamheden hebben verricht voor een andere gerechtsdeurwaarder dan aan wie zij waren toegevoegd hetgeen op grond van de regelgeving niet is toegestaan.

4.7 Uit het voorgaande volgt dat alle klachtonderdelen gegrond dienen te worden verklaard.

4.8 Op grond van vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam maakt een gerechtsdeurwaarder die niet voldoet aan de in artikel 19 Gdw opgenomen “bewaringsplicht”, daardoor inbreuk op het vertrouwen dat de maatschappij in de gerechtsdeurwaarder heeft en ook moet kunnen hebben. Een inbreuk op die bewaringsplicht leidt in de tuchtrechtspraak dan ook in beginsel tot oplegging van de maatregel van ontzetting uit het ambt. Slechts onder bijzondere omstandigheden luidt het oordeel anders.

4.9 De kamer zal onderzoeken of er bijzondere omstandigheden bestaan die aanleiding geven om van het hiervoor genoemde uitgangspunt af te wijken.

De in aanmerking te nemen omstandigheden zijn de volgende:

a. Het betreft een klein kantoor, met één gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder heeft erkend  dat hij te goed van vertrouwen is geweest, teveel is afgegaan op mededelingen van zijn financieel directeur en onvoldoende controle op zijn kantoor heeft uitgeoefend. Inmiddels worden betalingen eerst klaargezet en vindt er een controle ten aanzien van de bewaringspositie plaats .

b. Het bewaringstekort heeft bestaan van 1 oktober 2016 tot 9 december 2016. Derhalve over een korte periode en het tekort was niet structureel. Het tekort heeft ook niet gedurende de gehele periode bestaan uit een bedrag van € 31.994,00. Anders is niet te verklaren dat het bewaringstekort op 8 december 2016 met een bedrag van € 7.500,00 kon worden aangezuiverd.

c. Er zijn geen praktijkuitgaven gedaan vanaf de kwaliteitsrekening.

e. De gerechtsdeurwaarder heeft een samenwerkingsovereenkomst met een aantal collega gerechtsdeurwaarders  gesloten en een organisatie  opgericht waarin hij als aandeelhouder participeert;

f. De toevoegingen van gerechtsdeurwaarders [     ] , [     ] en [     ] zijn bij ministerieel besluit van 19 februari 2018 met ingang van 20 februari 2018 ingetrokken.

5. Dit leidt ertoe dat de kamer voor een ontzetting uit het ambt geen aanleiding ziet. De gegrond verklaarde klachtonderdelen zijn echter wel zodanig tuchtrechtelijk laakbaar dat dit aan de gerechtsdeurwaarder de navolgende op te leggen maatregel rechtvaardigt. De kamer acht deze maatregel passend en geboden.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht in al zijn onderdelen gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op een aan de gerechtsdeurwaarder schriftelijk meegedeelde datum van ingang.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.