ECLI:NL:TGDKG:2018:50 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/618044 / DW RK 16/1184
ECLI: | ECLI:NL:TGDKG:2018:50 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-04-2018 |
Datum publicatie: | 26-04-2018 |
Zaaknummer(s): | C/13/618044 / DW RK 16/1184 |
Onderwerp: | Ambtshandelingen (art. 2 Gdw) |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Beslissing op verzet. De klacht betreft het feit dat geen gespecificeerd overzicht van de vordering aan klager wordt verstrekt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt ongegrond verklaard. |
KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM
Beslissing van 10 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 18 oktober 2016 met zaaknummer C/13/595605 / DW RK 15/933 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/618044 / DW RK 16/1184 ingesteld door:
[ ],
wonende te [ ],
klager,
tegen:
[ ],
gerechtsdeurwaarder te [ ],
beklaagde,
gemachtigde [ ].
1. Ontstaan en verloop van de procedure
Bij brief met bijlagen ingekomen op 14 oktober 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij brief ingekomen op 20 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 18 oktober 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 18 oktober 2016. Bij brief met bijlagen ingekomen op 1 november 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 15 december 2017 alwaar niemand is verschenen. De behandeling is door de kamer vervolgens aangehouden tot een nader te bepalen datum. Bij brief van 10 februari 2018 heeft klager aanvullende stukken overgelegd en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De behandeling van het verzet is voortgezet ter zitting van 13 februari 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 10 april 2018.
2. De ontvankelijkheid van het verzet
Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.
3. De feiten
De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.
4. De oorspronkelijke klacht
In de inleidende klacht klaagt klager over het feit dat hij geen gespecificeerd overzicht heeft ontvangen waaruit blijkt dat de ten onrechte gemaakte kosten uit zijn dossier zijn verwijderd. Verder verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat deze twee brieven heeft geënsceneerd om de zaak te kunnen doorzetten.
5. De beslissing van de voorzitter
5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat in de brief van de gerechtsdeurwaarder van 21 september 2015 een overzicht is weergegeven van de op dat moment openstaande vordering. In de brief is tevens opgenomen dat de kosten die eind 2014 ten onrechte waren gemaakt, zijn teruggeboekt en dat deze kosten niet bij de kosten van de gerechtsdeurwaarder vermeld staan. Hieruit blijkt naar het oordeel van de voorzitter genoegzaam dat de ten onrechte gemaakte kosten ook daadwerkelijk uit klagers dossier zijn verwijderd. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.
5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat de enkele niet nader onderbouwde stelling van klager dat er brieven zijn geënsceneerd, onvoldoende is om enig aan de gerechtsdeurwaarder te verwijten tuchtrechtelijk laakbaar handelen vast te stellen.
6. De gronden van het verzet
6.1 Klager heeft bezwaar tegen de termijn waarop zijn klacht is afgedaan. Klager krijgt veertien dagen de tijd om verzet aan te tekenen terwijl de kamer een jaar nodig heeft om op de klacht te beslissen.
6.2 In verzet heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder weigert om klager een gespecificeerd overzicht te sturen met betrekking tot de onrechtmatige gemaakte kosten die zijn opgevoerd en verwijderd zouden zijn. Daarnaast weigert de gerechtsdeurwaarder in te gaan op de volgens klager geënsceneerde brieven om de zaak door te zetten. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder dit al op 29 september 2015 gemeld. De bevestiging daarvan volgt ook uit het door de gerechtsdeurwaarder ingediende verweer. Daarnaast heeft het LBIO de inning van de gerechtsdeurwaarder overgenomen. Klager is daarom van mening dat hij geen verantwoording meer af hoeft te leggen aan de gerechtsdeurwaarder.
7. De beoordeling van de gronden van het verzet
7.1 De kamer overweegt dat in de Gerechtsdeurwaarderswet geen termijn is opgenomen waarbinnen een klacht moet worden afgedaan. De termijn van afhandeling is inderdaad lang, maar nog niet zo lang dat daarmee de redelijke termijn is overschreden. Een vergelijking met de termijn waarbinnen verzet dient te worden ingesteld is begrijpelijk maar gaat niet op omdat die termijn wel in de wet is opgenomen.
7.2 De kamer overweegt verder dat door de voorzitter in zijn beslissing de juiste maatstaf is aangelegd. De tegen de beslissing van de voorzitter door klager in verzet aangevoerde gronden leveren dan ook geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. Ten overvloede merkt de kamer op dat het klager uit de door hem met de gerechtsdeurwaarder gevoerde correspondentie (met name uit zijn eigen brief van 29 december 2014) duidelijk moet zijn geweest dat in het aan executiekosten opgegeven bedrag van € 609,02 de kosten van de ten onrechte genomen maatregelen niet waren begrepen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.
BESLISSING:
De kamer voor gerechtsdeurwaarders:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, mr. A. Sissing en M.W. de |Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.