ECLI:NL:TGDKG:2018:46 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/621670 / DW RK 17/12

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:46
Datum uitspraak: 27-02-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/621670 / DW RK 17/12
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over het innen van alimentatie. Bij de inning daarvan is de gerechtsdeurwaarder aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever van de hoogte van het verschuldigde bedrag. Het kenmerk van een alimentatiebeschikking is dat daarin in het algemeen alleen de verschuldigdheid van toekomstige verplichtingen wordt vastgelegd. Of en in hoeverre die verplichtingen, in dit geval door klager, zijn nagekomen, is niet door een rechterlijke uitspraak bepaald, maar blijkt uit de opgave van degene die recht heeft op de alimentatie. De gerechtsdeurwaarder heeft de bezwaren van klager serieus genomen, besproken met zijn opdrachtgever en om uitleg verzocht. De klacht wordt ongegrond verklaard. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 februari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/621670 / DW RK 17/12 van:

[ ] ,

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

oud toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ]

4. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 4 januari 2017 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders. Bij brief met bijlagen ingekomen op 6 februari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018 alwaar zijn verschenen klager, gerechtsdeurwaarder sub 1 en 3 en de gemachtigde van gerechtsdeurwaarders sub 2 en 4. Klager heeft de klacht toegelicht aan de hand van een overgelegde pleitnota. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 27 februari 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) Ter zitting van de voorzieningenrechter te Amsterdam van 17 juni 2010, vastgelegd bij proces-verbaal, zijn klager en zijn ex-vrouw overeengekomen dat klager aan haar een maandelijkse alimentatie zou betalen van € 1.400,00. Dit bedrag is opgebouwd uit twee componenten, te weten € 700,00 per maand gebaseerd op het vaste inkomen van klager en een voorschot van € 700,00 per maand gebaseerd op de variabele vergoedingen van klager. Voorts is overeengekomen dat van het variabele deel van het inkomen van de man 57,5 % beschikbaar is voor levensonderhoud van de ex-vrouw van klager. Aan de hand van deze berekening zou de definitieve hoogte van het variabele deel ten opzichte van het maandelijkse reeds betaalde voorschot derhalve naar boven of beneden worden bijgesteld. Klager diende jaarlijks een jaaropgave en loonstrook over december ter verstrekken en zijn ex-vrouw haar jaaropgave.

b) In het echtscheidingsconvenant van 11 oktober 2010 hebben klager en zijn ex-vrouw deze alimentatieafspraken vastgelegd.

c) Bij beschikking van 12 februari 2014 heeft de rechtbank Amsterdam de alimentatieovereenkomst van 11 oktober 2010 gewijzigd en bepaald dat klager met ingang van 1 januari 2014 een maandelijks bedrag van € 1.468,00 diende te betalen aan zijn ex-vrouw als uitkering tot levensonderhoud.

d) Bij beschikking van 31 maart 2015 heeft het gerechtshof Amsterdam de beschikking van de rechtbank bekrachtigd.

e) Op 19 januari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de hiervoor onder c en d genoemde beschikkingen van de rechtbank en het gerechtshof aan klager betekend met bevel tot betaling van een bedrag van € 15.450,00 aan achterstallige alimentatie tot en met december 2015 en toekomstige alimentatietermijnen en met aanzegging dat bij niet tijdige voldoening aan het bevel tot tenuitvoerlegging zou worden overgegaan.

f) Op 14 maart 2016 heeft [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ] ten laste van klager loonbeslag gelegd. Nadat het de gerechtsdeurwaarders was gebleken dat het proces-verbaal met de overeenkomst van 17 juni 2010 niet was mee betekend, is dit beslag opgeheven.

g) Nadat door de opdrachtgever was verzocht alsnog de titel van 17 juni 2010 te betekenen, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 de hiervoor onder a, c en d genoemde titels op 21 maart 2016 nogmaals aan klager betekend met de aanzegging dat bij gebreke van omgaande voldoening aan voornoemde titels terstond tot het leggen van derdenbeslag zal worden overgegaan.

h) Op 21 maart 2016 is door [ ], toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ], ten laste van klager loonbeslag gelegd.

i) Naar aanleiding van door klager op 10 en 23 mei 2016 aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden klachten heeft de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders klager bij e-mail van 27 mei 2016 medegedeeld dat hetgeen door klager werd aangevoerd, aanleiding vormde om het beslag voor dat moment op te schorten teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een debat te voeren over de inhoudelijke juistheid van de vordering en het geschil eventueel voor te leggen aan de rechter.

j) Bij e-mail van 28 juni 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 klager medegedeeld dat het op 21 maart 2016 gelegde beslag na intern overleg en overleg met de opdrachtgever is hervat. Verder wordt klager medegedeeld dat een uitgebreide schriftelijke toelichting omtrent de resterende vordering door de opdrachtgever aan het adres van klager is verzonden zodat hij daar kennis van kon nemen.

k) Nadat de achterstand door uitwinningen uit het beslag was voldaan, is op 22 november 2016 ten laste van klager door gerechtsdeurwaarder sub 4 voor betalingsachterstand ten aanzien van de lopende alimentatieverplichting loonbeslag gelegd. Ook over dit beslag is tussen de gerechtsdeurwaarder en klager weer gecorrespondeerd.

2. De klacht

2.1 Volgens klager zijn de overwegingen van het gerechtshof over het vaste en het variabele loon goedbedoeld maar niet in overeenstemming met hetgeen is afgesproken in de CAO en afwijkend van de met zijn ex-vrouw overeengekomen definitie in een e-mail van 24 juli 2010. De overwegingen van het gerechtshof hebben klagers ex-vrouw de gelegenheid gegeven om de definitie van variabel loon in haar voordeel uit te leggen waardoor zij uitgaat van een fors hoger bedrag aan alimentatie op basis van het variabele loon.

2.2 Klager verwijt:

1. de gerechtsdeurwaarders dat zij de wet hebben overtreden door niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 475 lid 1c Rv. In het exploot van 21 maart 2016 dat aan klager is betekend is geen opgave gedaan van hetgeen in de beschikking staat vermeld;

2. gerechtsdeurwaarders sub 3 en 4 de wet te hebben overtreden door niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 430 lid 3 Rv door aanvankelijk het proces-verbaal van 17 juni 2010 niet aan klager betekenen;

3. gerechtsdeurwaarder sub 1 dat hij tegen de wil en de beslissing van de door de gemachtigde gedane opschorting van het beslag en zonder eigen motivatie een betwiste vordering waarbij de opdrachtgever heeft erkend dat de vordering onjuist is, beslag op zijn loon heeft gelegd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stage-verplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Voor zover klager bezwaar heeft tegen de overwegingen in de beschikking van het Gerechtshof van 31 maart 2015 geldt dat de kamer in een tuchtprocedure niet bevoegd is zich hierover uit te laten.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2. onder 1 geldt dat klacht zich richt tot alle gerechtsdeurwaarders. De titels (de grosse van de beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 31 maart 2015, de grosse van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2014 en de grosse van het proces-verbaal van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2010) zijn echter op 21 maart 2016 betekend door gerechtsdeurwaarder sub 2. Hiervoor zijn geen extra kosten berekend omdat de eerste twee titels al op 19 januari 2016 aan klager waren betekend en in dat exploot reeds bevel tot betaling van het verschuldigde bedrag was gedaan. Voor zover dit klachtonderdeel zich richt tegen gerechtsdeurwaarders 1, 3 en 4 dient de klacht dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.4 Ook ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 dient dit klachtonderdeel ongegrond te worden verklaard. Het bepaalde in artikel 475 lid 1 onder c betreft een formaliteit waaraan een exploot waarmee het beslag wordt gelegd moet voldoen. Een van de formaliteiten is dat in het exploot de titel vermeld uit hoofde waarvan het beslag wordt gelegd, alsmede een opgave van hetgeen de geëxecuteerde krachtens deze titel aan de executant verschuldigd is. Op 21 maart 2016 zijn twee exploten aan klager betekend. Een exploot waarbij de hiervoor onder 4.3 genoemde drie titels aan klager zijn betekend en het exploot waarmee het beslag is gelegd. Kennelijk doelt klager met zijn klacht op het exploot van 21 maart 2016 waarmee het beslag is gelegd. Klager stelt naar de kamer begrijpt dat in dit exploot de opgave die in de beschikking staat vermeld ontbreekt.

4.5 Als eerste wordt daarover opgemerkt dat het beslag op 21 maart 2016 is gelegd door een gerechtsdeurwaarder ([ ]) tegen wie door klager geen klacht is ingediend. Daarnaast geldt het volgende. Het gaat in deze zaak om de executie van een alimentatiebeschikking. Meer dan in andere gevallen is de gerechtsdeurwaarder bij dergelijke executies aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever van de hoogte van het verschuldigde. Het kenmerk van een alimentatiebeschikking is dat daarin in het algemeen alleen de verschuldigdheid van toekomstige verplichtingen wordt vastgelegd. Of en in hoeverre die verplichtingen, in dit geval door klager, zijn nagekomen, is niet door een rechterlijke uitspraak bepaald, maar blijkt uit de opgave van degene die recht heeft op de alimentatie. (ECLI:NL:GHAMS:2011:BU2071).

4.6 Uit de overgelegde stukken blijkt dat de gerechtsdeurwaarder van de opdrachtgever, de advocaat van de ex-vrouw van klager, in kopie alle stukken heeft ontvangen waaronder een uiteenzetting en een specificatie van de vordering van 8 juni 2015. Voorafgaande aan de betekening van 21 maart 2016 en het beslag heeft de gerechtsdeurwaarder bij de opdrachtgever nogmaals een specificatie van de vordering opgevraagd. De opdrachtgever heeft de gerechtsdeurwaarder een kopie van een brief aan klager toegezonden waarin wordt aangegeven dat de achterstand aan alimentatie € 15.450,00 bedraagt en hem voor de specificatie van dat bedrag heeft verwezen naar een brief aan de (voormalig) advocaat waarin de vordering wordt gespecificeerd en berekend. Een nadien gevoerde discussie heeft geleid tot een extra betaling van klager, hetgeen heeft geleid leidt tot de huidige achterstand. Terecht heeft de gerechtsdeurwaarder als verweer gevoerd dat de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is gegeven en dat hij daarvan uit dient te gaan, zolang er geen andersluidende rechterlijke beslissing is gegeven. Het was de plicht van de gerechtsdeurwaarder om de beschikkingen te betekenen en ingevolge de aan hem verstrekte opdracht vervolgens beslag te (laten) leggen.

4.7 Dat de grosse van het proces-verbaal van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 17 juni 2016 aanvankelijk niet aan klager is betekend, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het kantoor van de gerechtsdeurwaarders heeft in eerste instantie opdracht gekregen twee titels aan klager te betekenen. De beschikking van 12 februari 2014 vormt overigens afzonderlijk en in samenhang met de beschikking van 31 maart 2015 een zelfstandige executoriale titel, uit hoofde waarvan - na betekening ervan - derdenbeslag gelegd kon worden. Dat in eerste instantie de gerechtsdeurwaarder heeft gemeend het op 14 maart 2016 gelegde beslag op te heffen omdat de titel van 17 juni 2010 niet was betekend, doet hieraan niet af. Nadat de opdracht was gekregen de eerder betekende titels en de titel van 17 juni 2010 opnieuw aan klager te betekenen, is terecht (opnieuw) beslag gelegd.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2. onder 3 geldt dat het feit dat de vordering werd betwist, niet zonder meer betekend dat het voortzetten van het opgeschorte beslag klachtwaardig is. Over de betwiste vordering is afdoende met klager gecorrespondeerd door de gerechtsdeurwaarder en de advocaat van zijn ex-vrouw. Indien klager het niet eens was met de voortzetting van het beslag had hij zich daartoe in een tegen de beslaglegger aanhangig te maken procedure tot de civiele rechter moeten wenden. Dit is klager herhaaldelijk voorgehouden. De gerechtsdeurwaarder heeft de bezwaren van klager serieus genomen, besproken met zijn opdrachtgever en om uitleg verzocht. De gerechtsdeurwaarder stelt terecht dat het niet aan hem is om bij aanhoudende discussie over hetgeen al dan niet verschuldigd is, dat geschil te beslechten. De gerechtsdeurwaarder mag in een geval als het onderhavige van de juistheid van de informatie zoals aangeleverd door de opdrachtgever, een advocaat, uit gaan. Het ligt evenmin op de weg van de tuchtrechter om op de inhoudelijke beoordeling van een dergelijk geschil in te gaan. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarder is niet gebleken.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.