ECLI:NL:TGDKG:2018:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/615097/ DW RK 16/1007

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:45
Datum uitspraak: 27-02-2018
Datum publicatie: 26-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/615097/ DW RK 16/1007
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Perikelen rond het betekenen van een toegewezen vonnis in het licht van een afspraak om het onderliggende declaratiegeschil alsnog voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur. Het tuchtrecht ziet op het individuele handelen van elke gerechtsdeurwaarder afzonderlijk zodat niet alle bij de zaak betrokken gerechtsdeurwaarders zonder meer voor het geheel van het aan hen verweten handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gehouden. Overwegingen ten aanzien van het deurwaardersrenvooi. De klachten worden ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 februari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/615097/ DW RK 16/1007 van:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

3. [ ],

toegevoegd kandidaat gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 12 september 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna de gerechtsdeurwaarders respectievelijk gerechtsdeurwaarder sub 1, sub 2 of sub 3. Bij brief met bijlagen ingekomen op 10 november 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 januari 2018 alwaar gerechtsdeurwaarder sub 1 mede namens gerechtsdeurwaarders sub 2 en 3 is verschenen. De uitspraak is bepaald op 27 februari 2018.

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) Tussen klager en een advocatenkantoor is een geschil ontstaan met betrekking tot een gedeclareerde werkzaamheden. Bij door de kantonrechter gewezen vonnis van 1 april 2015 is klager samengevat veroordeeld tot betaling van een geldsom van € 5.301,07 met de wettelijke rente over € 4.705,52 en is klager in de proceskosten veroordeeld.

b) Bij door klager op 7 augustus 2015 en namens het advocatenkantoor door de advocaat op 13 mei 2016 ondertekende akte van compromis, zijn partijen overeengekomen het declaratiegeschil voor te leggen aan de geschillencommissie advocatuur te Den Haag.

c) Bij exploot van 19 februari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klager betekend het vonnis van 1 april 2015 met bevel tot betaling.

d) Bij exploot van 23 februari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 onder intrekking en buiten effect stelling van het exploot van 19 februari 2016, het vonnis van 1 april 2015 aan klager betekend.

e) Bij aan gerechtsdeurwaarder sub 2 gerichte email van 23 februari 2016 heeft klager bezwaar gemaakt tegen het feit dat een exploot is betekend waaraan een ander vonnis was gehecht en tegen de praktijk dat aan de originele exploten de daarbij betekende bijlagen niet worden gehecht. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht mede te delen of het klager betreffende civiele vonnis misschien aan een andere partij is betekend en heeft verzocht mede te delen of de gerechtsdeurwaarder bereid is toepassing te geven aan de regeling van artikel 438 lid 4 Rv. Dit laatste verzoek is door klager herhaald bij email van 6 maart 2016.

f) Bij brief van 7 maart 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op het emailbericht van 23 februari 2016 gereageerd. De brief is door klager per email van 8 maart 2016 beantwoord en heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht om de verdere gerechtelijke tenuitvoerlegging van het vonnis op te schorten.

g) Bij email van 6 september 2016 heeft een medewerker van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1 klager onder meer medegedeeld dat zijn opdrachtgever heeft verzocht de zaak voort te zetten en verhaalsmogelijkheden te onderzoeken.

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij stelselmatig niet antwoorden op door klager concreet gestelde vragen. Klager verwijst naar de door hem verzonden email van 6 september 2016 waarin hij heeft verzocht per omgaande te berichten welke gerechtsdeurwaarder van het betrokken kantoor klager bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders voor het handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk kan houden. Klager verwijst verder naar zijn aan gerechtsdeurwaarder sub 2 gerichte e-mail van 23 februari 2016 waarin hij vragen heeft gesteld over het exploot waarin bevel wordt gedaan op grond van een verkeerd vonnis, tegen de praktijk dat aan de originele exploten de daarbij betekende bijlagen niet worden gehecht, of het klager betreffende civiele vonnis wellicht aan een andere partij is betekend en waarin is verzocht om te laten weten of de betrokken gerechtsdeurwaarder bereid is toepassing te geven aan de regeling van artikel 438 lid 4 Rv. Klager verwijst voorts naar zijn email van 6 maart 2016 waarin het verzoek om te laten weten of de gerechtsdeurwaarder bereid is toepassing te geven aan de regeling van artikel 438 lid 4 Rv door hem is herhaald en is aangegeven dat bij gebreke van een antwoord, klager er van uit ging dat de gerechtsdeurwaarder niet vrijwillig bereid is die vraag te beantwoorden. Het antwoord van de betrokken gerechtsdeurwaarders op de hierboven weergegeven vragen, is er nog steeds niet. Dat is volgens klager respectloos.

2.2 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders daarnaast dat hoewel zij bekend waren met de afspraak om het onderliggende declaratiegeschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, het vonnis is betekend met betalingsbevel en zij telkens weer blijven dreigen met verdere gerechtelijke tenuitvoerlegging van het civiele vonnis.

2.3 Als laatste verwijt klager de gerechtsdeurwaarders geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om zijn opdrachtgevers te wijzen op de regelgeving omtrent misbruik van recht bij de gerechtelijke tenuitvoerlegging van een vonnis.

2.4 Volgens klager zijn de drie bij de zaak betrokken gerechtsdeurwaarders ieder voor het geheel van het verweten handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk. Dit geldt te meer nu de gerechtsdeurwaarders kennelijk bij toerbeurt bij de dossierbehandeling betrokken zijn, terwijl zij weigeren klager te antwoorden op de in heldere bewoordingen gestelde vraag welke gerechtsdeurwaarder van het betrokken kantoor klager bij de kamer voor gerechtsdeurwaarders voor het handelen

tuchtrechtelijk aansprakelijk kan houden.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stage-verplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Anders dan door gerechtsdeurwaarder sub 1 is verzocht kan niet worden voldaan aan het verzoek om de klacht aan te merken als tegen haar gericht. De klacht is gericht tegen drie met naam genoemde gerechtsdeurwaarders en dan staat het de kamer niet vrij zelfstandig een andere gerechtsdeurwaarder als beklaagde aan te merken (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696).

4.3 Anders dan klager stelt kunnen, zonder nadere toelichting die niet is gegeven, niet alle bij de zaak betrokken gerechtsdeurwaarders zonder meer voor het geheel van het aan hen verweten handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Het tuchtrecht ziet namelijk op het individuele handelen van elke gerechtsdeurwaarder afzonderlijk. Per beklaagde gerechtsdeurwaarder dient te worden onderzocht of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen

4.4 In dat verband valt niet in te zien op welke wijze gerechtsdeurwaarder sub 2 tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door in opdracht van een advocaat een vonnis aan klager te betekenen. Gesteld noch gebleken is op welke wijze deze gerechtsdeurwaarder bekend was met de afspraak om het onderliggende declaratiegeschil voor te leggen aan de geschillencommissie Advocatuur. Het betekenen van het vonnis is dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar. Zelfs als een verkeerd vonnis aan klager is betekend, hetgeen niet zonder meer vaststaat omdat om dit vast te stellen de kamer zou moeten beschikken over het originele afschrift dat aan klager is betekend hetgeen niet het geval is, kan dit niet direct als tuchtrechtelijk laakbaar worden bestempeld. Ook al zou sprake zijn van het betekenen van een verkeerd vonnis dan is dat weliswaar erg slordig, maar kan ook sprake zijn van een fout of vergissing die vervolgens weer is hersteld. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat excuses zijn aangeboden. Met de brief van 7 maart 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 ook voldoende gereageerd op de bewaren van klager.

4.5 Evenmin valt in te zien op welke wijze gerechtsdeurwaarder sub 3 tuchtrechtelijk kan worden aangesproken voor het al dan niet geven van een antwoord op een aan gerechtsdeurwaarder sub 2 gerichte brief of aan het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1 gerichte e-mails. Daarnaast heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 slechts een herstelexploot uitgebracht waarbij, onder intrekking en buiten effect stelling van het exploot van 19 februari 2016, het vonnis van 1 april 2015 aan klager is betekend. Gesteld noch gebleken is op welke wijze deze gerechtsdeurwaarder bekend was met de afspraak om het onderliggende declaratiegeschil voor te leggen aan de geschillencommissie Advocatuur. Het betekenen van dit exploot is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Enig ander tuchtrechtelijk aan gerechtsdeurwaarder sub 3 te verwijten handelen is niet gebleken.

4.6 In de klacht dat de gerechtsdeurwaarders hoewel zij bekend waren met de afspraak om het onderliggende declaratiegeschil voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur, telkens weer blijven dreigen met verdere gerechtelijke tenuitvoerlegging van het vonnis, kan klager evenmin worden gevolgd.

Een klager (of een opdrachtgever) kan de gerechtsdeurwaarder in beginsel niet verwijten geen gebruik te maken van het deurwaardersrenvooi op de voet van artikel 438 lid 4 Rv. aangezien het aan de gerechtsdeurwaarder ter beoordeling staat of hij in een bepaald geval op voorhand behoefte heeft aan het oordeel van de voorzieningenrechter. Dat de opdrachtgever van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1 aan dit kantoor bij email van 6 september 2016 heeft verzocht de zaak voort te zetten en verhaalsmogelijkheden te onderzoeken, en dat de gerechtsdeurwaarder sub 1 hier aan gehoor heeft gegeven is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Uit de e-mail volgt immers dat de opdrachtgever de gerechtsdeurwaarder slechts had verzocht de zaak voort te zetten en wordt klager slechts verzocht met een oplossing te komen.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor gerechtsdeurwaarders:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.