ECLI:NL:TGDKG:2018:282 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/615552/ DW RK 16/1030

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:282
Datum uitspraak: 23-11-2018
Datum publicatie: 10-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/615552/ DW RK 16/1030
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond. Klager beklaagt zich er - onder meer – meer over dat de gerechtsdeurwaarder bij de beslaglegging niet volgens de wettelijke beslagregels heeft gehandeld. Klager heeft immers de gerechtsdeurwaarder geen toestemming gegeven zijn woning te betreden.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 23 november 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/615552/ DW RK 16/1030 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij email van 17 september 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, (hierna: de gerechtsdeurwaarder). Bij brief van 20 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2018 alwaar klager, de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 november 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-      Bij verstekvonnis van 9 februari 2015 gewezen door de voorzieningenrechter te Amsterdam, is het klager samengevat op straffe van een dwangsom verboden bepaalde handelingen te verrichten.

-      Een door klager tegen dit vonnis ingesteld verzet is door de voorzieningenrechter te Amsterdam bij vonnis 7 april 2015 ongegrond verklaard.

-      Bij exploot van 27 juli 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd op roerende zaken als omschreven in het van het beslag opgemaakte proces-verbaal – waaronder een kluis met inhoud –, welk proces-verbaal bij exploot van 1 augustus 2016 aan klager is betekend.

2. De klacht

2.1 Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder bij de beslaglegging op 27 juli 2016 niet volgens de wettelijke beslagregels heeft gehandeld. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder geen toestemming gegeven zijn woning te betreden. De gerechtsdeurwaarder heeft geen machtiging van de burgemeester van Amsterdam kunnen tonen als bedoeld in art. 10 van de Algemene wet op het binnentreden.

2.2 Volgens art. 440 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kunnen in het beslagexploot alleen zaken worden opgenomen die ter plekke zichtbaar zijn. De kluis was niet zichtbaar in de woning, en de inhoud al helemaal niet. De gerechtsdeurwaarder heeft verklaard dat de kluis is verwijderd en verplaatst naar een werkplaats met als adres Stadionkade 79 alwaar de kluis is open geboord. De gerechtsdeurwaarder handelt dus in strijd met art. 440 Rv. De gerechtsdeurwaarder had (indien wel zichtbaar) alleen moeten opnemen dat hij een kluis had aangetroffen (art 443 Rv).

2.3 Artikel 444 Rv spreekt over openen van deuren, daar valt het openbreken van vloeren (zie foto 8016) niet onder. De vloer is open gemaakt en er zijn met een decoupeerzaag delen uit de vloer gezaagd om de kluis te verwijderen. De kluis zat verankerd aan draagbalken. De gerechtsdeurwaarder was niet gerechtigd vloeren open te breken.

2.4 De gerechtsdeurwaarder heeft klager bij brief van 27 juli 2016 de mogelijkheid gegeven om het totaal verschuldigde te voldoen. Die mogelijkheid is klager uiteindelijk niet geboden. Klager heeft een ‘afrekening' ontvangen. Door het verwijderen en openboren van de kluis is er ook op zeer ernstige wijze de privacy van klager geschonden. Klager heeft nooit een verschuldigde betaling aan de gerechtsdeurwaarder gedaan. Klager betwist iedere verschuldigdheid.

2.5 De gerechtsdeurwaarder heeft klager in persoon op 1 augustus 2016 het proces-verbaal van beslaglegging betekend, onder overhandiging van de vernielde kluis, waarin werd aangezegd dat de verkoop van de in beslag genomen roerende zaken niet zou worden ingepland nu betaling middels in beslag genomen gelden zou worden voldaan. Dit is volgens klager in strijd met de beslagprocedure waarin aan termijnen moet worden voldaan. Klager heeft geen enkele betaling gedaan tussen 27 juli en 1 augustus 2016. Het exploot van 1 augustus 2016 is volgens klager nietig.

2.6 In het beslagexploot van 1 augustus 2016 dient te worden vermeld op grond waarvan het beslag wordt gelegd. Er wordt beweerd dat klager niet aan de vonnissen van 10 februari 2015 en 8 april 2015 heeft voldaan. Klager heeft daaraan wel voldaan. Er wordt dus ten onrechte gesteld dat klager sinds 10 februari 2015 in verzuim is. Wellicht zijn ook de hulpofficier van justitie en de getuige misleid bij hun verzoek tot medewerking aan het beslag. Dat maakt het exploot van 1 augustus 2016 nietig, omdat er onjuiste en niet nader omschreven beslaggronden worden vermeld. Op basis van de brief van 27 juli 2016 had er door derden geen medewerking mogen worden verleend. Volgens klager komt daarmee de hele beslaglegging van 27 juli 2016 op losse schroeven te staan.

2.7 De brief van 27 juli 2016 waarin melding wordt gedaan van een gedane beslaglegging, welke door de gerechtsdeurwaarder in de woning van klager is achtergelaten, voldoet niet aan de eisen van een exploot. Wie de brief heeft opgesteld is niet na te gaan en de naam van de deurwaarder ontbreekt.

2.8 Indien de gerechtsdeurwaarder wel gerechtigd was de kluis mee te nemen dan had hij deze ongeopend in gerechtelijke bewaring moeten geven. Dit geldt ook voor de aangetroffen geldsommen. Daarvoor dient op grond van art. 446 Rv binnen 3 dagen een apart exploot te worden opgemaakt en te worden betekend. Dat is niet gebeurd hetgeen de beslaglegging in zijn totaliteit nietig maakt.

2.9 Klager heeft verzet aangetekend tegen de beslaglegging, omdat niet alle zaken waarop beslag is gelegd zijn eigendommen waren.

2.10 Inzake de akte van constatering opgemaakt door een collega van de gerechtsdeurwaarder, is aan de zijde van klager komen vast te staan dat hij geen 1020 e-mails naar opdrachtgever heeft gestuurd maar 224, waarvan de meeste als cc die (dus) aan anderen waren gericht. Er is sprake van een enorm bedrog. De gerechtsdeurwaarder is verzocht om een akte van constatering te doen bij de computer van klager, maar daarop is niet gereageerd.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1 overweegt de kamer als volgt. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Algemene wet op het binnentreden is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan gerechtsdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. Voor gerechtsdeurwaarders is dit bij wet geregeld in artikel 444 lid 2 Rv. Dit klachtonderdeel faalt daarom.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.2 overweegt de kamer als volgt. Dat volgens art. 440 lid 1 Rv in het beslagexploot alleen zaken kunnen worden opgenomen die ter plekke zichtbaar zijn, valt niet in dit artikel te lezen, noch in de toelichting daarop. De gerechtsdeurwaarder wist waar de kluis zich in het pand bevond. Na het optillen van het vloerkleed was de kluis zichtbaar en mocht het beslag op de kluis in het exploot worden opgenomen. Van enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.3 overweegt de kamer als volgt. De gerechtsdeurwaarder heeft conform art. 444 lid Rv toegang tot elke plek in de woning. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarder zich rechtmatig bevond in de ruimte waar de kluis werd bewaard. Om de kluis van zijn plaats te krijgen heeft de gerechtsdeurwaarder weliswaar een (klein) gedeelte van een plank moeten afzagen. De gerechtsdeurwaarder heeft echter betwist dat er sprake is geweest van het openbreken van een afgesloten vloer. De foto die klager daartoe heeft overgelegd toont dan wel een open (gebroken) vloer, maar nergens valt uit af te leiden dat deze zou zijn open gebroken door de gerechtsdeurwaarder. Nu klager dit klachtonderdeel niet nader heeft onderbouwd kan niet eenvoudig worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. Nu enig klachtwaardig handelen op dit punt wegens de betwisting door de gerechtsdeurwaarder niet kan worden vastgesteld, dient de klacht op dit onderdeel ongegrond te worden verklaard.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.4 overweegt de kamer als volgt. Dat aan klager niet de mogelijkheid is geboden om het totaal verschuldigde te voldoen blijkt nergens uit. Het tegendeel is waar. Klager is herhaaldelijk bevel gedaan de verbeurde dwangsommen te betalen, maar dat heeft hij niet gedaan. Dat door het verwijderen en openboren van de kluis de privacy is geschonden is wederom een blote stelling die zonder nadere toelichting niet valt te begrijpen. Dat klager elke verschuldigdheid betwist is zijn goed recht, maar niet iets wat in een tuchtprocedure kan worden beoordeeld.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.5 overweegt de kamer als volgt. Dat in het exploot van 1 augustus 2016 wordt aangezegd dat de verkoop van de in beslag genomen roerende zaken niet zal worden ingepland, nu betaling middels in beslag genomen gelden zal worden voldaan, is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Los van het feit dat het aan de executant is om te beoordelen of er tot executoriale verkoop van in beslag genomen zaken moet worden overgegaan, is de verkoop terecht niet door gegaan, omdat het door klager verschuldigde bedrag is verrekend met het in de kluis aangetroffen geldbedrag. Over welke termijnen klager het heeft is niet duidelijk.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.6 overweegt de kamer als volgt. Het exploot van 1 augustus 2016 betreft het betekenen van het proces-verbaal van het eerder gelegde beslag. In dat exploot behoeft niet te worden vermeld op grond waarvan het beslag wordt gelegd. Dat staat vermeld in het exploot van 27 juli 2016: namelijk de tegen klager gewezen vonnissen van 9 februari 2015 en 7 april 2015. Dat klager wel aan de vonnissen heeft voldaan blijkt nergens uit. Dat ten onrechte wordt gesteld dat klager sinds 10 februari 2015 in verzuim is, kan niet worden vastgesteld. Dat de hulpofficier van justitie en de getuige wellicht zijn misleid blijkt nergens uit. Of een exploot al dan niet nietig is moet worden beoordeeld door de gewone rechter. In het tuchtrecht is daarvoor geen plaats.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.7 overweegt de kamer als volgt. Dat de brief, die op 27 juli 2016 door de gerechtsdeurwaarder in de woning van klager is achtergelaten, niet aan de eisen van een exploot voldoet is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Het is immers geen exploot, maar een gebruikelijke brief die na een beslag wordt achtergelaten, indien de bewoner niet thuis was. Dat de brief is achtergelaten door de gerechtsdeurwaarder die het beslag heeft gelegd, gelet op de tekst en de uiterlijke kenmerken van de brief, is evident.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel van 2.8 overweegt de kamer als volgt. De aangetroffen gelden (euro’s) zijn conform art. 445 Rv in gerechtelijke bewaring gegeven op een nieuwe door de gerechtsdeurwaarder te openen rekening. Van het opmaken van een apart exploot was echter geen sprake, nu de wet dit niet voorschrijft. Dat de gerechtsdeurwaarder de buitenlandse valuta niet op de rekening heeft gestort en informeel in bewaring heeft genomen op kantoor, is gelet op alle omstandigheden begrijpelijk. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee willen voorkomen dat storting hiervan een negatieve invloed zou hebben op de waarde van de gelden op dat moment ten gevolge van valutaschommelingen. Nu de gerechtsdeurwaarder bekend was met het feit dat de in gerechtelijke bewaring gegeven euro’s op dat moment voldoende dekking boden voor de vordering waarvoor beslag werd gelegd valt deze afweging te billijken.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.9 overweegt de kamer als volgt. Dat klager verzet heeft aangetekend tegen de beslaglegging, omdat niet alle zaken waarop beslag is gelegd zijn eigendom waren, kan voor kennisgeving worden aangenomen. Het is aan derden om zich tegen dat beslag te verzetten, voor zover deze stellen eigenaar te zijn, welk verzet bij de civiele rechter dient te worden ingesteld in een procedure tegen de beslaglegger. De klacht stuit hierop af.

4.11 Bij de beoordeling van een klacht geldt als uitgangspunt dat het tuchtrecht tot doel heeft, kort gezegd, in het algemeen belang een goede wijze van beroepsbeoefening van de gerechtsdeurwaarder te bevorderen. De beoordeling kan ertoe leiden dat een gerechtsdeurwaarder, die niet in overeenstemming met de daarvoor gestelde normen heeft gehandeld, een maatregel opgelegd kan krijgen, maar alleen in die gevallen waarin de beklaagde handeling aan hem toegerekend kan worden. Het uitgangspunt van het tuchtrecht, en de mogelijkheid om de beklaagde gerechtsdeurwaarder terecht te wijzen, laten het niet toe een gerechtsdeurwaarder aan te spreken op handelingen waarvan evident is dat deze niet door hem zijn verricht. Voor zover de kamer kan beoordelen, richt klachtonderdeel 2.10 zich niet tot het handelen van de beklaagde gerechtsdeurwaarder, maar een collega gerechtsdeurwaarder. Om die reden zal de kamer dit klachtonderdeel dan ook passeren.

4.12 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 november 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.