ECLI:NL:TGDKG:2018:275 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/637932 / DW RK 17/1074

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:275
Datum uitspraak: 16-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/637932 / DW RK 17/1074
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De gerechtsdeurwaarder heeft opzettelijke verkeerde informatie aan de derde-beslagene verschaft bij het gelegde beslag. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 17 oktober 2017 met zaaknummer C/13/623849 / DW RK 17/149 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/637932 / DW RK 17/1074 ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klaagster,

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 19 februari 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen [ ] Bij brieven van 15 februari 2017 en 27 maart 2017 heeft klaagster aanvullende stukken overgelegd. Bij aangehechte brief ingekomen op 4 april 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 17 oktober 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 17 oktober 2017. Bij brief, ingekomen op 30 oktober 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 september 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

- De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van op 3 maart 2008 en 23 september 2011 ten nadele van klager gewezen vonnissen en een ten laste van klager door het [ ] op 15 april 2014 uitgevaardigd dwangbevel.

- Op 17 mei 2013, 14 augustus 2013, 27 september 2013 is door de gerechtsdeurwaarder uit hoofde van de onder 1 a vermelde titels ten laste van klager beslag gelegd onder de [ ](hierna verder: [ ]) op de uitkering van klager met toepassing van een beslagvrije voet. De van [ ] ontvangen gelden worden door de gerechtsdeurwaarder over de drie dossiers verdeeld.

- Bij besluit van 20 januari 2014 is klager door [ ] samengevat medegedeeld dat er vanaf februari 2013 maandelijks een te hoog bedrag op de uitkering van klager was ingehouden en dat klager daarvoor werd gecompenseerd door [ ] omdat zij de gerechtsdeurwaarder niet hadden gemeld dat er een broninhouding op de uitkering van klager had moeten worden toegepast.

- Bij brief van 8 februari 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder klager opgave gedaan van het door hem in één van de dossiers aan de woningbouwvereniging verschuldigde bedrag ad € 4252,54.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich samengevat over het volgende:

2.1 De gerechtsdeurwaarder heeft opzettelijke verkeerde informatie aan de [ ] (hierna: [ ]) verschaft bij het gelegde beslag. Klager voert daartoe het volgende aan. Klager is werkloos en ontvangt sedert oktober 2010 een bijstandsuitkering. De gerechtsdeurwaarder is gemachtigde van de woningbouwvereniging. Bij vonnis van 16 september 2011 heeft de kantonrechter beslist dat de woningbouwvereniging recht had op een bedrag van € 900,00 en daarbij is de huurovereenkomst met klager ontbonden. In 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager beslag gelegd onder [ ]. Op grond van het vonnis had de woningbouwvereniging slechts recht op een bedrag van € 900,00 maar de gerechtsdeurwaarder heeft bij dat bedrag zijn kosten opgeteld. In het besluit van 20 januari 2014 heeft [ ] onder meer opgenomen een door de gerechtsdeurwaarder op 17 mei 2013 aan [ ] opgegeven bedrag van € 1.166,27 dat klager aan de woningbouwvereniging verschuldigd zou zijn. Klager heeft omdat hij geen geld had om het bedrag in een keer te betalen geen bezwaar gemaakt tegen het beslag hoewel hij wel bezwaar had tegen de kosten van de gerechtsdeurwaarder. Vanaf 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013 werd een bedrag van € 430,77 op de uitkering van klager ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder uitbetaald. Vanaf 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 werd nog een bedrag van € 736,36 op de uitkering van klager ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder betaald. Vanaf 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015 werd een bedrag van € 746,52 op de uitkering van klager ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder betaald. Vanaf 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 werd nog een bedrag van € 752,43 op de uitkering van klager ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder betaald. Van de uitkering van maand januari 2017 is er ook een bedrag van € 21,27 op de uitkering van klager ingehouden en aan de gerechtsdeurwaarder betaald.

2.2 Dat betekent dat vanaf mei 2013 tot en met 31 januari 2017 door klager een bedrag van in totaal € 2.687,35 ( € 6430,77 + € 736,36 + € 746,52 + € 6752,43 + € 621,27 + € 2.687,35) aan de gerechtsdeurwaarderdeurwaarder is betaald als aflossing van zijn schuld. In de wetenschap dat bij vonnis van 16 september 2011 slechts een bedrag van € 900,00 is toegewezen waaraan de gerechtsdeurwaarder zijn kosten heeft toegevoegd werd de schuld € 1.166,59. Klager is van mening teveel aan de gerechtsdeurwaarder te hebben voldaan. Klager heeft [ ] verzocht het beslag op te heffen maar [ ] wilde dat niet doen. Volgens [ ] is er sprake van een schuld van € 4.252,54. Wat het geschil met [ ] betreft, heeft klager een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. [ ] beweert steeds geen partij in het probleem te zijn en [ ] is verplicht de beslaglegging uit te voeren wanneer hij een dergelijk verzoek van de gerechtsdeurwaarder ontvangt.

2.3 Klager verzoekt te beslissen dat:

  1. de gerechtsdeurwaarder opzettelijk en met voorkennis zijn vak op een verkeerde manier heeft uitgeoefend,

  2. het ten laste van klager gelegde beslag moet worden beëindigd,

  3. het verschil tussen het bedrag dat bij vonnis van 16 september 2011 is toegewezen en het bedrag dat op grond van het gelegde beslag op het inkomen van klager is geïncasseerd door de gerechtsdeurwaarder, aan klager moet worden terugbetaald.

  4. een bedrag van € 1.000,00 dat is ingehouden op grond van het dwangbevel door de gerechtsdeurwaarder aan klager moet worden betaald.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is gericht tegen [ ] Amsterdam. Dit is de naam van het gerechtsdeurwaarderskantoor en op grond van de wet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers daarvan kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de tuchtrechter in zo’n geval zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt.

4.2 Omdat de dossiers van klager inhoudelijk worden behandeld onder de eindverantwoordelijkheid van de in aanhef van de beslissing vermelde gerechtsdeurwaarder, wordt zij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Vooropgesteld wordt dat een tuchtprocedure zich naar haar aard niet leent voor de behandeling van de door klager in 2.3 onder 2, 3 en 4 gedane verzoeken, nu het beslissen op dergelijke vorderingen is voorbehouden aan de burgerlijke rechter. Op die grond vallen de door klager gedane verzoeken buiten het bestek van deze tuchtprocedure.

4.3 Dat de gerechtsdeurwaarder [ ] opzettelijk verkeerde informatie heeft verschaft is door klager niet onderbouwd en blijkt ook anderszins nergens uit. Als er al verkeerde informatie is verschaft komt dat op het conto van [ ]. Uit het door klager overgelegde besluit van [ ] van 20 januari 2014 blijkt immers dat door [ ] niet aan de gerechtsdeurwaarder is gemeld dat er een broninhouding had moeten worden toegepast op de uitkering van klager. Daardoor werd een te hoog bedrag op de uitkering van klager ingehouden. Nadat de gerechtsdeurwaarder daarvan op de hoogte was gesteld heeft hij de beslagvrije voet van klager aangepast en dit op 16 januari 2014 aan [ ] kenbaar gemaakt. Voor de te hoge inhouding op de uitkering van klager is hij door [ ] gecompenseerd. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.4 Dat klager op grond van het vonnis van 16 september 2011 (kennelijk bedoelt klager het vonnis van 23 september 2011) volgens hem slechts € 900,00 verschuldigd was, staat aan het door de gerechtsdeurwaarder in rekening brengen van verdere (executie)kosten niet in de weg. Executiekosten berusten deels op het vonnis en deels op de tenuitvoerlegging daarvan. Deze kosten mogen op grond van de wet bij klager in rekening worden gebracht. Het in rekening brengen van deze kosten is niet tuchtrechtelijk laakbaar.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweerschrift voldoende toegelicht welke vorderingen op klager nog openstaan en ter onderbouwing van de financiële verantwoording met betrekking tot de van [ ] ontvangen gelden heeft de gerechtsdeurwaarder stukken overgelegd waaruit blijkt welke gelden van [ ] zijn ontvangen en hoe die gelden over de verschillende dossiers van klager zijn verdeeld. Het betreft drie dossiers en uit de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde specificaties van de financiële transacties blijkt welk bedrag per zaak nog openstaat. De reeds door klager gedane betalingen zijn in die specificaties voldoende verwerkt.

5. Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij het niet eens is met de beslissing van de voorzitter van 17 oktober 2018.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.