ECLI:NL:TGDKG:2018:271 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/635560 / DW RK 17/935

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:271
Datum uitspraak: 16-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/635560 / DW RK 17/935
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder het beslag als oneigenlijke druk heeft toegepast en weigert daarnaast de kosten in mindering te brengen op de vordering. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de  Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 5 september 2017 met zaaknummer C/13/620859 DW RK 16/1379 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/635560 / DW RK 17/935 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

mr. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [    ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 22 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

Bij verweerschrift, ingekomen per e-mail op 24 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 5 september 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 5 september 2017. Bij brief, ingekomen op 15 september 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 september 2018 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij vonnis van 1 maart 2016 van de kantonrechter te Almelo is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-          Bij exploot van 6 juli 2016 is het vonnis van 1 maart 2016 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Bij brief van 12 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder beslaglegging op de inboedel van klager aangekondigd.

-          Bij exploot van 22 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag gelegd op de auto van klager, te weten een Opel [   ].

-          Het proces-verbaal van het beslag is bij exploot van 25 augustus 2016 aan klager betekend, met de aanzegging dat de openbare verkoop zal plaatsvinden op 22 september 2016.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft besloten de verkoop van 22 september 2016 niet door te laten gaan, nadat bekend is geworden dat klager onder beschermingsbewind staat.

-          Met de bewindvoerder van klager is een betalingsregeling van betaling van

€ 15,-- per maand overeengekomen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: het beslag als oneigenlijke druk heeft toegepast;

b: weigert de kosten in mindering te brengen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder haar verantwoordelijkheid valt, wordt zij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter allereerst dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen, waartoe zij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Dat de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid onderzoekt om beslag op de inboedel van klager te leggen en vervolgens beslag op zijn auto heeft gelegd, behoeft geen uitoefening van oneigenlijke druk op te leveren. Daarvan is naar het oordeel in dit geval ook geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de met de betekening van de diverse ambtshandelingen gepaard gaande kosten berusten op door de overheid vastgestelde en in het Besluit tarieven ambtshandeling gerechtsdeurwaarders (Btag) neergelegde tarieven. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder andere of hogere kosten in rekening heeft gebracht. Het in rekening brengen van deze kosten is niet tuchtrechtelijk laakbaar. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarder geen verwijt worden gemaakt.

4.5 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat dat hij vooral bezwaar maakt tegen de opgelopen kosten, te meer omdat de gerechtsdeurwaarder zou hebben geweten dat hij onder beschermingsbewind zat.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.