ECLI:NL:TGDKG:2018:270 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam /13/634076/ DW RK 17/827

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:270
Datum uitspraak: 16-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): /13/634076/ DW RK 17/827
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Gegrond. Maatregel: waarschuwing. De gerechtsdeurwaarders hebben in strijdt met art. 11 Verordening Beroep- en Gedragsregels gerechtsdeurwaarders gehandeld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 16 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de  Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 juli 2017 met zaaknummer C/13/618436 / DW RK 16/1215 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/634076/ DW RK 17/827 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ]

tegen:

[   ] en [   ],

beiden gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ]

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 10 november 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Bij email van 6 januari 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 18 juli 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief 18 juli 2017. Bij brief, ingekomen op 14 augustus 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 september 2018 alwaar klaagster, haar gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

2.1 Het verzet dient op grond van artikel 39 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet te worden ingediend binnen veertien dagen na verzending van de brief met de beslissing van de voorzitter. De beslissing is verzonden bij brief van 18 juli 2017. De termijn begon daarmee te lopen op 19 juli 2017 en eindigde op 1 augustus 2017. Het verzet is ingekomen buiten de termijn van veertien dagen, zodat klaagster om die reden in het verzet niet-ontvankelijk verklaard zou moeten worden.

2.2 Ter zitting heeft klaagster echter aangevoerd dat de beslissing alleen naar haar persoonlijk is toegezonden en niet naar de gemachtigde. Nadat de gemachtigde de beslissing op 14 augustus 2017 per e-mail ontving, is er direct verzet aangetekend. Gelet op de rol van een professionele gemachtigde had de beslissing (ook) hem toegezonden moeten worden. De kamer is daarom van oordeel dat het verzet ontvankelijk is.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)     Bij beschikking van 29 januari 2008 heeft de Rechtbank Den Haag de ex partner van klaagster veroordeeld tot betaling aan klaagster van een bedrag van € 150,00 per maand kinderalimentatie. Klaagster procedeerde in die procedure op basis van toevoeging.

b)     Voor het innen van de achterstallige alimentatie heeft klaagster zich in 2014 gewend tot het [   ] ([   ]) gewend.

c)     Klaagster en haar ex partner, beiden bijgestaan door hun advocaten, hebben met betrekking tot de alimentatie omstreeks juni 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Klaagster heeft de samenwerking met [   ] om deze reden beëindigd.

d)     Naar aanleiding van een opgave van kosten met betrekking tot het uitbrengen van een exploot heeft de gemachtigde van klaagster het kantoor van de gerechtsdeurwaarders bij brief van 11 juli 2016 aangeschreven.

e)     Bij brief van 4 augustus 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder daarop gereageerd.

f)      Bij brief van 9 augustus 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders naar aanleiding van correspondentie tussen [   ] en klaagster medegedeeld dat naar zijn mening de gerechtsdeurwaarders via [   ] werkzaamheden verrichten die vallen onder het bepaalde in artikel 20 lid 2 sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet. In die brief is op voorhand bezwaar gemaakt tegen een nog door [   ] te zenden factuur.

g)     Bij brief van 18 augustus 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagster medegedeeld dat zijn brief van 9 augustus 2016 ter beantwoording was doorgezonden naar [   ]I.

h)     Bij brief van 2 september 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders gewezen op de brief van 9 augustus 2016 met het verzoek die te beantwoorden.

i)      Bij email van 23 september 2016 heeft het [   ] de gemachtigde van klaagster bericht.

j)      Bij brief van 23 september 2016 heeft [   ] aan klaagster een factuur gestuurd ten bedrage van € 1.493,49.

k)     Bij brief van 19 oktober 2016 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarders nogmaals aangeschreven.

4. De oorspronkelijke klacht

2.1 Klaagster heeft aangevoerd dat [   ] een zustervennootschap is van [   ]. [   ] is bestuurder en enig aandeelhouder van [   ]. Beide werkvennootschappen houden kantoor op het zelfde adres te Assen. De gerechtsdeurwaarders zijn via hun respectievelijke persoonlijke vennootschappen de enige bestuurders van de zustervennootschappen. Daaraan verbindt klaagster de conclusie dat de gerechtsdeurwaarders indirect de volledige zeggenschap over [   ] hebben. Gelet op deze constructie hebben de werkzaamheden welke door [   ] voor klaagster werden verricht te gelden als werkzaamheden als bedoeld in art 20 lid 3 sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet.

2.2 Het voorgaande houdt volgens klaagster in dat de gerechtsdeurwaarders bij haar hadden moeten informeren of er in de rechtbankprocedure werd geprocedeerd op toevoeging. Op hen rustte de plicht klaagster in 2014 te wijzen op de mogelijkheid van een toevoeging. Aan deze plicht hebben de gerechtsdeurwaarders niet voldaan. Dit betekent dat de gerechtsdeurwaarders aan klaagster niets in rekening mogen brengen en al helemaal niet via de ‘omweg’ van [   ].

2.3 De gerechtsdeurwaarders zijn vier keer door de gemachtigde aangeschreven. Op geen van de brieven is inhoudelijk gereageerd, hetgeen op zich klachtwaardig is.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De klacht berust op de gedachte dat door de vennootschappelijke verstrengeling van [   ] en [   ]. en het feit dat van beide vennootschappen de gerechtsdeurwaarders direct dan wel indirect bestuurders zijn, hebben de werkzaamheden die door [   ] zijn verricht te gelden als gerechtsdeurwaarderswerkzaamheden als bedoeld in artikel 20 lid 3 sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet: het innen van gelden voor derden.

4.3 Klaagster kan in die gedachtegang niet worden gevolgd. De gerechtsdeurwaarders voeren terecht aan dat er sprake van een rechtspersoon die zelfstandig de incassopraktijk uitoefent met als specialiteit incasso van alimentatiezaken. Deze rechtspersoon heeft eigen personeel, een eigen website, een eigen bankrekening, een eigen logo en hanteert eigen algemene voorwaarden. De door klaagster opgevoerde verstrengeling kan niet worden aangenomen op grond van het feit dat [   ] een zustervennootschap is van [   ]. Ook niet in samenhang met het feit dat voornoemde B.V. aandeelhouder is van [   ]. en de gerechtsdeurwaarders via hun persoonlijke vennootschappen de enige bestuurder zijn van de zustervennootschappen. De wet en de Verordening Onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder verbieden dit niet. De door klaagster beschreven structuur maakt dan ook niet dat de werkzaamheden die door het [   ] zijn verricht vallen onder het bepaalde in artikel 20 lid 3 sub c van de Gerechtsdeurwaarderswet. Het innen van gelden voor derden is een namelijk een nevenwerkzaamheid die niet ambtelijk van aard is. De gerechtsdeurwaarders hebben echter geen gelden geïnd van derden. [   ] heeft geprobeerd gelden te innen van de ex-partner van klaagster.

4.4 In zijn algemeenheid kan worden gezegd dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde zaak binnen een redelijke termijn dient te beantwoorden. In deze zaak hadden de gerechtsdeurwaarders geen zaak van klaagster in behandeling. De zaak was in behandeling bij [   ] tot wie klaagster zich had gericht om achterstallige alimentatie te innen. De brief van 11 juli 2016 is beantwoord bij brief van 4 augustus 2016. Bij brief van 18 augustus 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagster medegedeeld dat zijn brief van 9 augustus 2016 was doorgezonden naar hun opdrachtgeefster [   ]. [   ] heeft richting de gemachtigde van klaagster gereageerd. De brief van 19 oktober 2016 gaat in op een factuur die klaagster had ontvangen van [   ]. De gerechtsdeurwaarders waren niet gehouden op die brief in te gaan en hen valt daarvan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, aangezien de gemachtigde er door hen al op was gewezen dat hij bij [   ] moest zijn.

4.5 Nu de gerechtsdeurwaarders niet kunnen worden vereenzelvigd met [   ] en de werkzaamheden van [   ] niet onder artikel 20 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen worden gebracht, kan hetgeen door klaagster naar voren is gebracht met betrekking tot de toevoeging buiten beoordeling blijven. Dit nog daargelaten dat hetgeen door de gemachtigde van klaagster daaromtrent is aangevoerd op een verkeerde veronderstelling berust.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd het onbegrijpelijk te vinden dat de gerechtsdeurwaarders niet met [  ] vereenzelvigd kunnen worden. Dat een dergelijke constructie niet bij Wet is verboden, zegt niets over de verwevenheid.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De omstandigheden, als opgesomd in de beslissing van de voorzitter van 18 juli 2017, die een verbond c.q. verband tussen [   ] en de gerechtsdeurwaarders blootleggen, maken niet dat er sprake is van vereenzelviging in juridische zin. Echter, diezelfde omstandigheden en het feit dat [   ] ambtelijke opdrachten alleen door de gerechtsdeurwaarders laat uitvoeren en omgekeerd de gerechtsdeurwaarders alle alimentatiezaken die bij hen worden aangemeld laat behandelen door het [   ] – hetgeen door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is bevestigd – maakt wel dat er voldoende aanwijzingen zijn om een zodanige verwevenheid aan te nemen dat ook de gelding van de beroeps- en gedragsregels voor gerechtsdeurwaarders zich uitstrekt over dit samenwerkingsverband. De niet-ambtelijke nevenactiviteiten binnen de [   ] worden in samenhang met de ambtelijke activiteiten van de gerechtsdeurwaarders uitgeoefend en deze nevenactiviteiten kunnen onder voornoemde omstandigheden niet los worden gezien van de ambtelijke activiteiten. . De exclusieve werkstroom van [   ] naar de gerechtsdeurwaarders veronderstelt een belang dat niet kan worden weggenomen met het argument dat het hier gaat om een andere juridische entiteit.

7.2 De wijze waarop het [   ] klaagster heeft voorgelicht over de gehanteerde tarieven (art. 11 Verordening Beroep- en Gedragsregels gerechtsdeurwaarders) en het gebrek aan voorlichting over de mogelijkheden van gefinancierde rechtsbijstand (art. 13 Verordening Beroep- en Gedragsregels gerechtsdeurwaarders) zoals deze in alimentatiezaken frequent voorkomt, maken dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

7.3 Op grond van het voorgaande is de Kamer is van oordeel dat een maatregel moet worden opgelegd en daarom wordt als volgt beslist.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet gegrond;

-      vernietigt de beslissing van de voorzitter;

-      verklaart de klacht gegrond;

-      legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door mr. L. Voetelink, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. C.W. Inden en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.