ECLI:NL:TGDKG:2018:269 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/620719 DW RK 16/1362

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:269
Datum uitspraak: 02-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/620719 DW RK 16/1362
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   De gerechtsdeurwaarder heeft niet adequaat gereageerd op brieven van klaagster. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder ingehouden gelden veel te lang onder zich gehouden. Klacht gedeeltelijk gegrond met maatregel van berisping

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/620719 DW RK 16/1362 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

tegen:

1. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 20 december 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 alsmede een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Bij verweerschrift, ingekomen op 9 januari 2017, heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 op de klacht gereageerd. Zoals hierna onder 4.2 wordt besproken, worden de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt en hierna aangeduid als: de gerechtsdeurwaarders. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen/kunnen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 oktober 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          bij exploot van 13 mei 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 het ten laste van klaagster gelegde dwangbevel van 22 april 2016 aan haar betekend, met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen;

-          bij exploot van 12 september 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Belastingdienst ten laste van klaagster. Het beslag is op 19 september 2016 aan klaagster overbetekend;

-          bij brief van 11 oktober 2016 heeft klaagster gemotiveerd verzocht om toepassing van de beslagvrije voet.

-          op 17 oktober 2016 is de beslagvrije voet toegepast en het ten laste van klaagster gelegde derdenbeslag opgeheven. Hiervan is klaagster bij brief van diezelfde datum op de hoogte gebracht;

-          bij brief van 24 oktober 2016 is een beslag roerende zaken aangekondigd;

-          bij brief van 11 november 2016 heeft klaagster over haar brief van 11 oktober 2016 gerappelleerd;

-          bij e-mail van 25 november 2016 is aan klaagster meegedeeld dat de beslagvrije voet op 17 oktober 2016 is aangepast en dat het teveel ontvangen bedrag ad € 84,-- aan klaagster zal worden terugbetaald;

-          bij e-mail van 5 december 2016 heeft klaagster geïnformeerd wanneer zij het eerder genoemde bedrag kan verwachten.

2. De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a)     ten onrechte beslag op haar zorgtoeslag hebben gelegd;

b)     geen rekening hebben gehouden met de beslagvrije voet;

c)     de teveel ingehouden gelden niet hebben teruggestort;

d)     hebben gedreigd beslag op haar inboedel te leggen;

e)     niet reageren op haar e-mailbericht van 5 december 2016.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Klaagster heeft haar klacht gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder, H.J. Engel. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als tegen hem gericht. De klacht is tevens gericht tegen een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet is dit niet mogelijk en om die reden zal het handelen van de medewerker niet worden beoordeeld.

4.2 Nu gerechtsdeurwaarder sub 2 het gewraakte beslag heeft gelegd en hij de klacht beschouwt als tegen hem gericht, wordt ook hij als beklaagde aangemerkt en zal het verweerschrift, zoals ter zitting met hun gemachtigde is besproken, worden beschouwd als afkomstig van de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3 De Kamer constateert dat beklaagde onder 1, [   ], alleen het dwangbevel heeft betekend. Geen van de klachtonderdelen ziet op die ambtshandeling, zodat de klacht tegen deze gerechtsdeurwaarder ongegrond moet worden verklaard. Het hierna volgende heeft daarom alleen betrekking op beklaagde onder 2, die hierna wel wordt aangeduid als ‘de gerechtsdeurwaarder’.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat een gerechtsdeurwaarder slechts beslag op de zorgtoeslag mag leggen indien sprake is van een premieachterstand voor de zorgverzekering (art. 45 Awir). Nu de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval belast is met het incasseren van een premieachterstand ten behoeve van de zorgverzekeraar, heeft hij niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door ten laste van klaagster beslag op de zorgtoeslag te leggen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift heeft aangevoerd dat in het beslagexploot om onduidelijke redenen een beslagvrije voet van nihil is opgenomen. Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder het derdenbeslag, nadat klaagster bij brief van

11 oktober 2016 heeft verzocht om toepassing van de beslagvrije voet, op 17 oktober 2016 opgeheven. Er is dan ook geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder in het verweerschrift heeft toegelicht dat hij op

31 oktober 2016 € 84,-- van de Belastingdienst heeft ontvangen, ondanks dat het beslag reeds was opgeheven. De gerechtsdeurwaarder erkent dat er niet meteen is gekeken of terugbetaling diende plaats te vinden. Eerst na ontvangst van de brief van klaagster van 11 november 2016 (op 17 november 2016 ontvangen door de gerechtsdeurwaarder) heeft de gerechtsdeurwaarder de terugbetaling in gang gezet. Het genoemde bedrag is uiteindelijk op 28 november 2016 aan de Belastingdienst terugbetaald. Gelet op de termijn gelegen tussen de onterechte ontvangst van het bedrag, het vervolgens in gang zetten van de terugbetaling en de daadwerkelijke terugbetaling, kan van onverwijlde terugbetaling niet worden gesproken. Nu de gerechtsdeurwaarder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, is dit klachtonderdeel terecht voorgesteld.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de Kamer dat klaagster op grond van artikel 3:276 van het Burgerlijk Wetboek met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster, derhalve ook op roerende zaken. De gerechts-deurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door een beslag roerende zaken aan te kondigen. Dat klaagster veel stress en angst heeft ervaren na de aankondiging van het beslag is heel vervelend, maar kan niet leiden tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de Kamer dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat deze brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. De gerechtsdeurwaarder erkent dat hij niet heeft gereageerd op de e-mail van klaagster van 5 december 2016. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij dit niet heeft gedaan omdat de terugbetaling reeds op 28 november 2016 had plaatsgevonden en klaagster hierover bij e-mail van 25 november 2016 was geïnformeerd. Die mail van 25 november 2016 maakte echter niet duidelijk dat het bedrag niet aan klaagster zou worden terugbetaald, maar aan de Belastingdienst. Toen klaagster op 5 december 2016 nogmaals vroeg wanneer zij het geld zou ontvangen, had dus (alsnog) duidelijk gemaakt moeten worden dat het geld niet naar klaagster zou gaan. Nu de gerechtsdeurwaarder helemaal niet op de e-mail van klaagster van 5 december 2016 heeft gereageerd, is de klacht terecht voorgesteld.

4.9 De slotsom is dat de klacht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 op de onderdelen c en e gegrond is. Het gaat hier om ernstig laakbaar handelen. Schuldenaren kunnen (nog) zwaar(der) in de financiële problemen raken als ten onrechte geïncasseerde gelden niet onverwijld worden terugbetaald. De Kamer heeft de gerechtsdeurwaarder op 20 juni 2017 in een andere zaak al een berisping opgelegd voor het niet binnen redelijke termijn reageren op verzoeken tot terugbetaling. Het gaat hier dus niet om een incident. Die andere zaak betrof echter ook, net als hier, gedragingen uit 2016, zodat niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van langdurige structurele misstanden op dit gebied. Evenmin kan aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen dat hij na een berisping is doorgegaan met hetzelfde laakbare gedrag. Gelet op dit een en ander acht de Kamer ook in deze zaak een berisping een passende maatregel.

Op grond van het voorgaande beslist de Kamer als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart klachtonderdelen c. en e. ten aanzien van gerechtsdeurwaarder sub 2 gegrond;

-      verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-      legt gerechtsdeurwaarder sub 2 voor de gegronde klachtonderdelen de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.