ECLI:NL:TGDKG:2018:265 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/615251 / DW RK 16/1017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:265
Datum uitspraak: 02-10-2018
Datum publicatie: 09-05-2019
Zaaknummer(s): C/13/615251 / DW RK 16/1017
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er – samengevat – over dat de gerechtsdeurwaarder hen ten onrechte als schuldenaren heeft aangesproken. Voorst is de gerechtsdeurwaarders zijn boekje te buiten gegaan door aan de gemeente te vertellen dat klagers verhuisd waren. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Het verzet wordt derhalve ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 2 oktober 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 30 augustus 2016 met zaaknummer C/13/608746 DW RK 16/535 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/615251 / DW RK 16/1017  ingesteld door:

1. [   ],

2. [   ],

wonende te [   ],

klagers,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: [   ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 mei 2016, hebben klagers een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 23 juni 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 30 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers zijn een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 augustus 2016. Bij brief, ingekomen op 13 september 2016, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 augustus 2018 alwaar klager sub 1 en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 2 oktober 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          De gerechtsdeurwaarder heeft zich op 20 november 2015 begeven naar het adres van klagers ([   ] te [   ]) teneinde aldaar een exploot te betekenen.

-          De gerechtsdeurwaarder heeft het exploot niet achtergelaten op voornoemd adres, wegens twijfel of klagers daar daadwerkelijk woonachtig waren.

-          Bij schrijven van 14 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de Gemeente Den Haag verzocht om het adres van klagers in onderzoek te zetten wegens een constatering van leegstand.

-          De Gemeente Den Haag heeft klagers bij brief van 21 december 2015 aangeschreven en medegedeeld dat zij het vermoeden hadden dat klagers niet meer woonachtig zijn op bovengenoemd adres, met het verzoek om binnen twee weken te reageren. Indien een reactie zou uitblijven zou door de gemeente een onderzoek worden gestart naar het correcte woonadres.

4. De oorspronkelijke klacht

Klagers beklagen zich er - naar de voorzitter begrijpt - in hoofdzaak over dat:

a)     zij niet bekend zijn met de zaak met het dossiernummer [   ] dat zij van de Gemeente Den Haag hebben doorgekregen;

b)     de gerechtsdeurwaarder klagers niet hebben geïnformeerd omtrent de zaak waarvoor hij langs is gekomen;

c)     de gerechtsdeurwaarder niet bij klagers thuis is langsgekomen om een brief conform de regels achter te laten;

d)     de gerechtsdeurwaarder zonder titel, dwangbevel of aankondiging onbevoegd is een bezoek te brengen en inbreuk op de vrede in het privéleven te doen;

e)     de gerechtsdeurwaarder te ver is gegaan door aan de Gemeente Den Haag door te geven dat klagers verhuisd waren, terwijl hij klagers nimmer heeft ontmoet of gesproken, en waardoor klagers storing, overlast, schade en stress hebben ondervonden.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Indien door een klager een klacht wordt ingediend tegen een gerechtsdeur-waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij de beklaagde handeling heeft verricht. Derhalve zal deze gerechtsdeurwaarder als beklaagde worden aangemerkt.

4.2. Met betrekking tot klachtonderdelen a, b en c, welke zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd uiteen heeft gezet dat deze stellingen van klagers op onwaarheden berusten. De gerechtsdeurwaarder heeft klagers namelijk op 28 juli 2015, 18 augustus 2015 en op 7 september 2015 brieven toegestuurd waarin de vordering wordt omschreven en gespecificeerd, wie de eisende partij is en welk dossiernummer daarbij hoort. Klager erkent in zijn schrijven gericht aan de gerechtsdeurwaarder d.d. 22 juni 2015, bij de gerechtsdeurwaarder per fax ontvangen op 2 oktober 2015, namelijk uitdrukkelijk dat hij de brieven van 18 augustus en 7 september 2015 ontvangen heeft. Klagers hebben nagelaten dit schrijven bij hun klacht te voegen. Uit deze door klagers opgestelde brief volgt dat zij vooraf wel degelijk uitgebreid zijn geïnformeerd over de vordering. Dat klagers het niet eens zijn met de vordering die de gerechtsdeurwaarder tracht te incasseren maakt niet dat de gerechtsdeurwaarder op deze klachtonderdelen tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Deze klachtonderdelen zijn ongegrond.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat als uitgangspunt geldt dat controle op adresgegevens een standaard onderdeel van de procedure dient te zijn bij betekening van gerechtelijke stukken. Voor justitiabelen vormt de betekening aan het juiste adres gelet op de gevolgen immers een belangrijk facet van rechtsbescherming. Nu de gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij gerede twijfel had of er iemand in het huis woonachtig was, omdat het ogenschijnlijk leeg leek te staan, heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt door het exploot niet achter te laten. Indien immers achteraf zou zijn gebleken dat klagers inderdaad niet meer woonachtig zouden zijn op het adres [   ] te [   ] en het dagvaardingsexploot in een gesloten envelop achter was gelaten, dan zouden zij zich bij de gewone rechter niet hebben kunnen verweren tegen de vordering. Het standpunt dat klagers innemen betreffende dit klachtonderdeel is derhalve onjuist.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de voorzitter - in tegenstelling tot hetgeen klagers stellen - dat de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het adres aan de Gemeente Den Haag door te geven. Het betreft enkel een vermoeden en pas na het uitblijven van enige reactie aan de zijde van klagers zou er daadwerkelijk een onderzoek plaatsvinden. Klagers stellen in de onderhavige klacht dat zij de brief van de gemeente d.d. 21 december 2015 reeds voordat zij op vakantie zijn gegaan hadden ontvangen. Daarin staat een termijn genoemd van veertien dagen om te reageren. Zoals de gerechtsdeurwaarder terecht opmerkt hadden klagers het enkele vermoeden van de gemeente dat zij niet meer op het adres woonachtig zouden zijn eenvoudigweg kunnen weerleggen door middel van een telefoontje of een brief. Nu klagers dit hebben nagelaten kunnen de gevolgen daarvan, namelijk een onderzoek door de Gemeente Den Haag, niet aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Deze gevolgen blijven logischerwijs voor risico van klagers.

4.5. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de klacht zich niet alleen richt tot het gerechtsdeurwaarderkantoor, maar ook tegen het bestuur van het gerechtsdeurwaarderkantoor in de personen van [   ], [   ] en [   ]. Daarnaast heeft klager in verzet aangevoerd dat de woning helemaal niet leeg stond.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter (daarom) juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 De Kamer wenst nog wel op te merken dat, gelet op de in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet genoemde personen die onderworpen zijn aan tuchtrechtspraak, het niet mogelijk is om de in de klacht genoemde [   ] en [   ] ter verantwoording te roepen, omdat zij geen gerechtsdeurwaarders zijn. [   ] is weliswaar gerechtsdeurwaarder, maar omdat vast staat dat hij geen enkele betrokkenheid heeft gehad in de handeling(en) waar de klacht zicht op richt, kan ook hij niet aangewezen worden als (één van de) verantwoordelijke(n).

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. W.M. de Vries, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.A. van Dijk en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 oktober 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.